"Auteurs: lkol G.R. Dimitriu (Hoofd G3, 11 Luchtmobiele Brigade) en lkol J. van Bruchem (Hoofd A3, Defensie Helikopter Commando)"

11 Air Manoeuvre Brigade traint o.l.v. de Division Schnelle Kräfte: observaties en lessen

De staf/het hoofdkwartier van 11 Air Manoeuvre Brigade (11 AMB) trainde eerder dit jaar in Trauen, Duitsland. Tijdens de oefening Red Griffin 2017 werd getraind in het kader van een NAVO-Artikel 5 scenario, een grootschalig verdedigend gevecht. In dit artikel worden de lessons identified besproken. Auteurs: lkol G.R. Dimitriu (Hoofd G3, 11 Luchtmobiele Brigade) en lkol J. van Bruchem (Hoofd A3, Defensie Helikopter Commando).

Inleiding
Met de oefening Red Griffin 2017 in Trauen (Duitsland) trainde het hoofdkwartier van 11 Air Manoeuvre Brigade (11 AMB) voor het eerst sinds 2012 weer op volle sterkte in een NAVO-Artikel 5 scenario, een grootschalig verdedigend gevecht. 11 AMB is een joint samenwerkingsverband van 11 Luchtmobiele Brigade, het Defensie Helikopter Commando (DHC) en in toenemende mate ook 336 Squadron. Met de VJTF-periode[i] en de doorlopende missies zijn trainingsmomenten voor 11 AMB op niveau VI[ii], die sowieso al schaars zijn, de afgelopen jaren beperkt geweest. Nu het DHC weer terug is uit Mali en het (her-)trainen van stafcapaciteit hoog op de agenda staat, komt daar meer ruimte voor. En met het onderbrengen van de Luchtmobiele Brigade bij de Division Schnelle Kräfte (DSK) in juni 2014 is er naast 1(GE/NL) Corps nog een hoger niveau dat 11 AMB kan trainen.

In navolging van het leerzame artikel in een eerder nummer van Carré van bgen b.d. Van Wiggen en maj Aarten over de oefening Bison Drawsko (BIDO) eerder dit jaar[iii], presenteren wij nu onze lessons identified tijdens de oefening Red Griffin (REGN). We zien het als een verplichting om deze breed te delen, er zijn immers onvoldoende trainingsmomenten voor brigadestafpersoneel om een hoog niveau van getraindheid te behouden en we moeten dus van elkaar leren. Bovendien toont de dreiging in Oost-Europa en de snelle technologische ontwikkeling aan dat we niet op onze lauweren kunnen rusten; dat doen onze potentiële tegenstanders immers ook niet. Het optreden van de Russische Federatie in Oekraïne heeft het Westen wakker geschud met de moderne verschijningsvormen van oorlog na een periode van stabilisatieoperaties en counterinsurgency-missies. Met de nauwe integratie van elektronische oorlogvoering, onbemande platformen en artillerie met lange dracht, de versmelting van regulier en irregulier optreden en de moderne manieren van beïnvloeding in het informatiedomein heeft het Westen kennis gemaakt met de wijze van oorlogvoering in de nabije toekomst. De ideeën over ‘hoe we moeten vechten’ zijn constant aan verandering onderhevig en de discussie daarover houdt nooit op. Ons standpunt is dan ook dat Standing Operating Procedures (SOP’s) en onze operationele concepten nooit ‘af’ zijn, het zijn eerder ‘permanente beta-versies’ die continue moeten worden getoetst en waar nodig worden bijgesteld. Met dit artikel hopen we met de lessen van REGN  bij te dragen aan de discussie.

De oefening REGN 2017 (die in de maand mei werd gehouden) bestond uit een doorlopend scenario waarbij een deel werd uitgevoerd als FTX en een deel als CPX[iv]. De Duitse 1e Luftlandebrigade voerde het scenario in de FTX uit, 11 AMB in de CPX. De voornaamste doelstelling van 11 AMB was om het hoofdkwartier te trainen in haar Standard Operating Instructions (SOI’s) en SOP’s met gelijktijdige plans en current processen. Voor het eerst werden zowel het hoofdkwartier van de DSK als van 11 AMB volledig ontplooid, waardoor intensief alle processen met elkaar werden beoefend. In het Artikel 5 scenario voerde het Land Component Command (LCC) de verdediging. Met vier brigades werd het verdedigend gevecht gevoerd vanaf faselijn ANNE tot aan CATHY (zie figuur 1). De DSK, onder bevel van het LCC, had met een aantal operaties diep in vijandelijk gebied een belangrijke rol in het succes van de missie. De DSK-eenheden 11 AMB en de 1e Luftlandebrigade hadden de opdracht om door de lucht een aantal cruciale installaties (vliegvelden, havens) op de vijand te vermeesteren, zodat de noodzakelijke vijandelijke follow-on forces niet in staat zouden zijn om voet aan land te krijgen en het gevecht verder uit te bouwen. In een eerste fase vermeesterde 11 AMB een vliegveld middels een air assault, een offensieve operatie waarbij helikopters en lichte infanterie geïntegreerd plannen en opereren. Het veroverde vliegveld werd vervolgens uitgebouwd tot een forward operating base, waarvandaan in een latere fase nog eens een air assault op een haven werd uitgevoerd.

 

Figuur 01: Concept of Operations van het Land Component Command

We zullen nu verder gaan met de voornaamste leerpunten. Deze punten geven richting aan verdere studie en verbetering van ons optreden in een (hybride) Artikel 5 context, maar dragen wellicht ook bij aan het denkproces over onze investeringen en doorontwikkeling voor de nabije toekomst.

Integratie in de DSK: de eerste stappen voorwaarts zijn gemaakt
11 Luchtmobiele Brigade is nu drie jaar onder bevel gesteld bij de DSK. Het grote voordeel van een divisieniveau is dat het brigadeniveau geloofwaardig kan worden getraind. Dit is een enorme meerwaarde en helpt ons om weer na te denken over grootschalig(er) optreden. Dit geldt ook voor de helikopters van het DHC, die conceptueel op niveau VI horen te worden ingebed en slechts bij uitzondering op lagere niveaus. Door de onderbevelstelling bij DSK worden we constant gedwongen om na te denken over interoperabiliteit en modulariteit, zowel op technisch, procedureel als op menselijk vlak[v]. Hier valt nog winst te behalen: de uitwisseling van informatie verloopt nog moeizaam door de complexe connectie tussen het netwerksysteem van de landmacht (TITAAN) en het Duitse equivalent. Ook de investeringen in de onderlinge binding en relatie tussen 11 AMB en de DSK kan nog beter. Voor een volgende keer zouden we REGN wellicht kunnen beginnen met enkele dagen gezamenlijke teambuilding, academics en scenariotraining om elkaar beter te leren kennen en procedures af te stemmen.

Niettemin wordt op verschillende niveaus de integratie gezocht en gevonden. Het 13e Infanteriebataljon en Regiment 26 van de 1e Luftlandebrigade hebben tijdens oefeningen wederzijds compagnieën onder bevel gesteld en dat is met succes verlopen. Geïntegreerd optreden binnen de logistiek, vooral bij 11 Bevoorradingscompagnie en 11 Herstelcompagnie, wordt veelvuldig met Duitse partners tot op groepsniveau getraind. De Pathfinders voeren geregeld gezamenlijke paratraining uit met de DSK-tegenhanger 31 Specialzug. Op brigade- en divisieniveau vindt samenwerking plaats om de interoperabiliteit op het gebied van interne lading en underslung ladingen tussen Duitse en Nederlandse helikopters te vergroten. Kortom, de weg voorwaarts is ingeslagen. En dat is niet vanzelfsprekend; in het algemeen geldt dat het gebrek aan interoperabiliteit van middelen en de moeizame, tijdrovende integratie nogal eens als een last worden gevoeld en als een beperking worden aangevoerd om niet samen te trainen. Het kost dan te veel voorbereidingstijd of het lukt niet om volledig te integreren, bijvoorbeeld op het gebied van communicatiemiddelen, procedures of door een taalbarrière. Maar laten we niet vergeten dat deze mate van integratie en samenwerking tussen Duitsland en Nederland uniek is in Europa, we begeven ons op een pad dat nog niet eerder is bewandeld en waarvan we nog niet precies weten waar het heen leidt. Ondanks de beperkingen is integratie en samenwerking noodzakelijk en onderkennen we het belang van interoperabiliteit en modulariteit voor mensen en middelen tot op de laagste niveaus. Onze operationele inzet toont immers aan dat niet-organiek optreden in een internationale omgeving de norm is en onze verwachting is dat dat nog wel even zal duren. Met het materieel lukt het (nog) niet altijd, maar onze mindset moet erop gericht zijn om snel modulair te kunnen samenstellen, gemakkelijk te kunnen aansluiten bij andere eenheden en in staat te zijn om snel een goed team te bouwen. Wat ons betreft is daar met de integratie van de DSK en 11LMB weer een goede stap in de richting gezet.

Duits-Nederlandse samenwerking te velde

Command and control: bevelvoering is complex en vergt gedetailleerde planning
Om redenen van effectieve bevelvoering en situational awareness (SA) is een sluitend en kloppend command & control (C2) plan een logische voorwaarde. Pas tijdens een FTX of bij daadwerkelijke inzet wordt duidelijk hoe complex C2 is en hoe moeilijk het is om een sluitend plan te maken. Ten onrechte wordt nog weleens gedacht dat de G6 van de C2-planning is, terwijl dat in de eerste plaats de G3 is, waarbij de G6 uiteraard wel ondersteunt. Het gaat immers niet alleen om verbindingen. Het gaat bovenal om de vraag: wie is wanneer nu in command? En waar kan het bevel het beste worden gevoerd? Vervolgens is de vraag hoe dat met communicatiemiddelen moet worden ondersteund.

Zeker in het AMB-optreden is dit niet eenvoudig. Voordat luchtmobiele eenheden op de grond worden gezet voert de air mission commander van het DHC doorgaans het commando tijdens de luchtverplaatsingsfase en deze draagt dat na een (vooraf helder gedefinieerde) transfer of authority over aan de grondtactische commandant. In het brigadeoptreden is dat normaal gesproken de commandant van 11 AMB in zijn tactical command post (TACCP)[vi]. Terwijl deze het gevecht voert, moeten achtergebiedoperaties worden aangestuurd, verplaatsen verkenningselementen al naar de diepte, houdt een eventuele grondgebonden mobiele reserve zich op in een holding area, wordt helikopterinzet aangestuurd vanuit de pick up zone door de chef-staf, is er onder leiding van de G4 een forward logistic and support base (FLSB) ingericht, inclusief een forward arming & refueling point (FARP) en vindt de vervolgplanning plaats onder leiding van de plaatsvervangend commandant van 11 AMB in de main command post (MCP). De afstemming en aansturing van al deze activiteiten wordt gevoerd over grote afstanden (beyond line of sight) en vooralsnog zonder long range communications (LRC) systemen. De complexiteit neemt nog eens toe met de contingency plannen die moeten voorzien in situaties waarbij cp-locaties worden uitgeschakeld of communicatie wordt verstoord. De helikopters van het DHC kunnen daarentegen met veelal goede line of sight een aantal gaten in verbindingsplannen opvullen, brengen meer flexibiliteit in de commandovoering en kunnen voorzien in een aantal contingencies op het moment dat verbindingen over land wegvallen. Goede C2-planning is dus bepaald geen sinecure!

Een belangrijke les die tijdens REGN is geleerd, is dat het plan voor de C2 gedetailleerde en uitgebreide planning vergt. De G3 is daarbij dus de eerste stafverantwoordelijke, de G6 ondersteunt, adviseert en maakt het plan voor de C2-ondersteuning. Het gaat in de eerste plaats om de vraag hoe de commandant optimaal SA kan behouden en bevel kan voeren. Uitgangspunt is daarbij dat de commandant directe verbinding heeft met zijn ondercommandanten en hij in staat moet zijn om zijn commandanten fysiek te kunnen spreken als dat nodig is. In de praktijk betekent dit dat commandant 11 AMB altijd in de TACCP naar voren gaat wanneer in brigadeverband wordt opgetreden. Voorlopig blijft dit nog wel even zo, maar met de technologische vooruitgang en steeds betere verbindingen over grote afstanden gaat een situatie ontstaan waarbij een commandant vele malen betere SA en verbindingen heeft, en dus veel beter bevel kan voeren, in de MCP of zelfs vanuit Nederland. Ook wilsoverdracht kan met huidige verbindingsmogelijkheden, zoals videoteleconferentie (VTC), immers goed over grote afstand worden vormgegeven. Daar staat het moreelsaspect van de commandant in het voorterrein en de kans op falende techniek tegenover (al dan niet veroorzaakt door de opponent). Kortom, het nadenken over de invulling van C2 is actueel en dat zal naar verwachting nog wel even blijven. De sleutel zit hem wat ons betreft vooral in gedegen C2-planning en, waar mogelijk, creatieve oplossingen.

Operations Centre

Planningsprocessen: balans planproductie en planvorming is verstoord
Tijdens REGN hebben we onszelf de vraag gesteld of de wijze waarop we vandaag de dag tijdens missies en oefeningen plannen, presenteren en stafprocessen doorlopen ook zo verloopt tijdens een daadwerkelijk grootschalig conflict. Het doel van het planningsproces is in de eerste plaats om tot een zo goed mogelijk plan te komen. In de tweede plaats is het zaak om het besluitvormingsproces sneller te doorlopen dan de tegenstander om zo het initiatief te behouden. We gebruiken nu echter veel tijd met het vullen van systemen (ELIAS)[vii], voor de opbouw van SA (versus geautomatiseerde real-time blue force tracking), het voorbereiden en uitvoeren van presentaties (vrijwel allemaal in powerpoint) en het schrijven van uitgebreide orders. Op het hoogtepunt van de operationele planning tijdens REGN vonden er in drie dagen meer dan dertig meetings plaats, zoals presentaties van stappen van het planningsproces, wargames, bevelsuitgifte, terugkoppelingen, air mission briefs en go/no go briefs. Doordat meerdere deelactiviteiten plaatsvonden (insertie BVE, Pathfinders, misleidingsoperatie) en collaborative (gezamenlijk) werd gepland met de DSK bleef er onvoldoende tijd over om inhoudelijk goed na te denken over het plan. Naar onze mening is de balans tussen planproductie (presentaties, vastlegging en orderproductie) en planvorming verstoord.

Hiermee willen we geen afbreuk doen aan het tactisch besluitvormingsmodel (TBM) als proces of aan ELIAS als middel, maar we vragen ons wel af of daar op de juiste wijze invulling aan wordt gegeven. We besteden naar onze mening te veel tijd aan planproductie. De romp van een operatieorder kan ook in twee pagina’s, tussentijdse presentaties aan de hand van de kaart of ELIAS en een enkel oleaat of een overlay, en een bevelsuitgifte kan in dertig minuten. Uit evaluatie met internationale partners van de VJTF-periode blijkt dat onze terugkoppelingen met onder­commandanten nogal tijdrovend en te uitgebreid worden gevonden. En is het echt nodig om twee of meer courses of action (COA’s) te bouwen tijdens het planningsproces? Of volstaat het om met een paar mensen een goede TMB-stap 3 te doorlopen (grove ontwikkeling van het operationeel concept) en met deze COA verder te gaan? Op basis van een aantal hasty planningssessies (drie tot zes uur) die 11 AMB tijdens REGN heeft doorlopen, concluderen we dat het proces veel sneller en met minder tussentijdse producten en presentaties kan zonder dat veel afbreuk wordt gedaan aan de kwaliteit van het plan.

Het nadeel van ELIAS is dat het uitvoeren van de analyse in het systeem veel tijd kost en eigenlijk niets oplevert voor het uiteindelijke plan en de daarbij behorende order. Daarnaast hebben Nederlandse brigades geen hoger niveau dat ELIAS gebruikt en geldt voor 11 AMB dat er nog geen koppeling is met ELIAS beneden het bataljonsniveau. Met de huidige technologie is invoering van het battlefield management system (BMS) inmiddels ook mogelijk beneden het bataljonsniveau. 11 AMB heeft dat hard nodig, maar momenteel is die voorziening nog niet gerealiseerd. Dat betekent tijdrovende handmatige omzetting naar andere systemen of hardcopy middelen. De kracht van ELIAS is wel dat het versnelde planningsprocessen goed kan ondersteunen, bijvoorbeeld met een digitaal oleaatbevel. Dit kan snel worden geproduceerd en doorgezonden.

Al met al concluderen we dat het planningsproces vooral een flexibele mindset vereist van leiders, planners en uitvoerders; het tempo en de diversiteit aan problemen waarmee we op het moderne slagveld worden uitgedaagd zal een snellere doorloop vergen van onze besluitvormingsprocessen. We bevelen dan ook aan om hier verder mee te experimenten, het kan weleens de standaard worden in een grootschalig hybride conflict.

Gevechts- en transporthelikopters: de basis van onze slagkracht en manoeuvre
Na de operationele gereedstellingsoefening van 11 AMB in 2003 is de schaal en diepgang waarmee helikoptercapaciteit is ingebed in het AMB-concept teruggevallen. De jarenlange inzet in Irak, Afghanistan en Mali van zowel DHC als 11 Luchtmobiele Brigade heeft zijn tol geëist. Bovendien is de inzetbaarheid van de toestellen vanaf 2010 tot onder een acceptabel niveau gedaald. Aan die situatie komt langzaam, maar gestaag, een einde. Het Commando Luchtstrijdkrachten kan inmiddels in al haar gelederen weer focussen op een hogere inzetbaarheidsgraad, en zowel bemanningen als mission equipment worden weer klaargestoomd voor het gevecht van morgen. Niveau VI-trainingen spelen daarin ook voor het DHC een belangrijke rol om processen en mindset weer terug te krijgen op het niveau van 2003.

REGN heeft ons weer in staat gesteld om met grote aantallen helikopters te plannen en te oefenen; aantallen die nodig zijn bij een grootschalige Artikel 5-inzet. Hierdoor werd weer duidelijk hoe complex het is om alle frames en crews (luchtmiddelen en bemanningen) in één keer in te zetten bij insertie, ook in combinatie met voorwaardenscheppende (shaping) operaties door andere niveaus en suppression of enemy air defence (SEAD). Na de piek van helikopterinzet bij de insertie is het vervolgens van belang om met de rotary wing assets klokrond te kunnen blijven vechten. Dit vergt gedetailleerde planning van crews, frames maar vooral van materieellogistieke ondersteuning zoals klasse III, klasse V, verbruiksartikelen en reservedelen. Om dat mogelijk te maken is in de eerste plaats diepe joint integratie noodzakelijk, zowel in het plan, in de aansturing als in de logistiek. De beschikbaarheid van voldoende mensen en middelen is op dat vlak een kwetsbare balans. Ten tweede vereist een succesvolle grootschalige inzet met voldoende voortzettings­vermogen dat procedurele koppelingen en ondersteunende systemen (zoals SAP) ten volle worden benut. De procedurele koppelingen die in 2003 zijn gevalideerd, bleken overigens grotendeels nog goed bruikbaar. Wel is nog winst te behalen in de planningsfase door vanaf het begin geïntegreerd te werken aan een grond-lucht manoeuvreplan. Tot slot vereist grootschalige inzet geïntegreerde training op alle niveaus, kennis van elkaars optreden en eenzelfde mindset. Tijdens REGN merkten we dat er in de staf van 11 AMB op het gebied van kennis en getraindheid van het luchtmobiele werk nog wel winst te behalen is. Met de mindset zit het wel goed: joint plannen en uitvoeren is de norm.

Met de oefening REGN werd ook uitgebreid de afstemming en deconflictie in de lucht beoefend, het airspace management (ASM), ook om op dat gebied de samenwerking met de DSK op te starten. 11 AMB heeft een aantal keren tezamen met de DSK een brigade airspace management element (BAME)-bijeenkomst uitgevoerd, dit is een essentieel forum binnen de brigade waarvoor iedere gelegenheid moet worden aangegrepen om dit te trainen. Op basis van de ervaringen hebben we geconcludeerd dat ASM binnen 11 AMB centraal moet worden belegd, de koppeling met de hogere niveaus moet worden versterkt en het ervaringsniveau omhoog moet. ASM is momenteel een neventaak van de joint fires branch. Dit is door de jaren heen zo gegroeid maar is feitelijk onjuist omdat dit bureau zich maar met een klein deel van het luchtruim bezighoudt. Bovendien is het te complex voor een neventaak; ASM vergt gedetailleerde planning waarbij fouten desastreuze gevolgen kunnen hebben. In hedendaagse missies en FTX’s hebben we vaak maar een beperkt aantal middelen, maar in een Artikel 5-scenario neemt het aantal middelen en daarmee de complexiteit exponentieel toe. Het gaat hier om alle capaciteiten die effect hebben in de lucht: alle vastvleugelige middelen, rotary wing assets, artillerie, mortieren, RPAS, air defence, maar ook genisten die een lading springen. Dit houdt niet op bij middelen van of toegewezen aan de brigade, maar gaat ook om divisiemiddelen of middelen van het Air Component Command (ACC). Zodra luchtdreiging of het doelgebied serieuze vormen aannemen, kunnen effecten namelijk niet zonder integratie met middelen van het ACC worden bevochten. Deze constatering onderstreept nog eens het belang van afstemming van ASM met het divisieniveau. En het belang van ASM is ook op dat niveau scherp. Commandant DSK, Generalmajor Marlow, concludeerde tijdens de evaluatie dat ASM het belangrijkste ontwikkelpunt is van de divisie.

Luchtmobiele inzet

Geneeskundige keten: nog niet klaar voor grootschalig conflict
Net als de oefening BIDO toonde oefening REGN aan dat de geneeskundige keten nog niet is ingericht voor de aantallen gewonden bij een grootschalig conflict. Daar liggen twee voorname redenen aan ten grondslag. In de eerste plaats is dat de erfenis van recente missies. Door onze recente ervaringen hebben we onrealistische opvattingen over normen en tijden aangaande medische behandeling. Ook gaan we er vaak in de planning en inrichting van de geneeskundige keten ten onrechte van uit dat er sprake is van luchtoverwicht.  We hebben onszelf zeer strikte normen opgelegd (15 minuten algemeen militair verpleegkundige (AMV); 1 uur arts; 2 uur chirurgische capaciteit), die we in Irak en Afghanistan veelal waar konden maken, maar die niet realistisch zijn in een grootschalig, hybride gevecht tegen een gelijkwaardige tegenstander. Voor de beeldvorming: als we alle slachtoffers tijdens REGN conform de gestelde tijden en richtlijnen hadden willen afvoeren, hadden we zo’n vier tot vijf gelijktijdig inzetbare MEDEVAC-helikopters moeten hebben, inclusief een beveiligend element (van bijvoorbeeld twee rotary wing assets). Als we daarbij ook nog eens uitgaan van de realistische aanname dat we in de corridor van en naar de MEDEVAC-locatie air superiority continu moeten bevechten, dan kost dat ook nog eens aanvullende capaciteit, zij het vastvleugelig of rotary wingassets. Kortom, dit kost een onevenredige en onhaalbaar grote capaciteit. In plaats van te streven naar deze normen en tijden is het meer aanbevelenswaardig om een realistische mindset te creëren over aantallen militairen die in een gevecht zullen sneuvelen, gewonden die niet op tijd op een behandeltafel belanden en de noodzaak van triage.

Een tweede belangrijke reden is dat de medische keten qua volume en operationeel tempo niet in staat is om voldoende geneeskundige behandeling te bieden. Zoals ook tijdens BIDO is geconstateerd, is de capaciteit van de Role-I en Role-II onvoldoende; ook tijdens REGN zat de keten binnen enkele uren volledig ’verstopt’ met patiënten. Daarnaast duurt het op- en afbouwen van de huidige Role-II ongeveer drie dagen. Dat betekent dat wanneer een operationele Role-II moet verplaatsen naar een nieuwe locatie dit tenminste zes dagen duurt. Het verdient de aanbeveling dat de geneeskundige keten met prioriteit wordt geadresseerd in de reparatie van de onbalans t.a.v. de combat service support (CSS).

Collection Operations: samenspel van manoeuvre en inlichtingen
Tijdens REGN heeft 11AMB geëxperimenteerd met een collection operations desk binnen de current cell (CC) inclusief permanente vertegenwoordiging in het JOC[viii]. Dit was mede geïnspireerd op de ervaringen van 43 MechBrig die juist de aansturing van hun sensoren tijdens oefening BIDO hadden belegd bij de environment cell (EC). De aanwezigheid van de collection operations desk in de CC is erg goed bevallen en met dit uitgangspunt gaat 11 AMB verder, ook wanneer een JISTARC-module aan de brigade wordt toegevoegd. Op basis van de ervaringen zijn twee constateringen gedaan.

Tijdens de oefening hebben we vastgesteld dat er in conceptuele zin slechts sprake is van één operatie. Er is weliswaar sprake van deelplannen, maar naar onze mening dus geen aparte inlichtingen­operatie. Elke eenheid kan immers informatie verzamelen en andersom geldt hetzelfde, veel sensoren kennen ook andere rollen. Zo kan een elektronische oorlogsvoering (EOV)-eenheid fungeren als sensor (peilen) maar ook als shooter (storen). Remotely piloted aerial systems (RPAS) kunnen worden ingezet als inlichtingensensor, als direct firing platform of in het kader van bescherming/gevechtsondersteuning. Het is wel zo dat het vergaren van inlichtingen vaak eerder aanvangt dan de ontplooiing van de andere eenheden. Dit brengt de nodige uitdaging met zich mee in de planning. Het is essentieel om de inzet van het BVE en de Pathfinders tijdig te starten, maar om deze eenheden goed te kunnen richten en op de juiste locatie in te zetten, moeten de eerste contouren van het plan al duidelijk zijn. Hier zijn geen standaardoplossingen voor, maar het is bovenal van belang dat gezamenlijk wordt gepland en dat commandanten tijdig kunnen besluiten wanneer eenheden moeten worden ingezet.

Met deze constatering zijn de rollen van de staf wederom bevestigd. De manoeuvre van alle eenheden (inclusief aansturing, coördinatie, en deconflictie) is een stafverantwoordelijkheid van de G3/Chief CC. De G2/Chief EC stuurt op vragen (informatiebehoefte) en de vertegenwoordigers van de inlichtingeneenheden zijn vakinhoudelijk specialist. Dat betekent dus in de planfase van de operatie een samenspel in de plans cell (PC) van de manoeuvreplanner, de inlichtingenplanner en de vertegenwoordigers van het BVE, de PF en de JISTARC-module (bijvoorbeeld EOV, Humint, RPAS). Bij de uitvoering monitort de collection operations desk alle activiteiten van de verzamelorganen in het JOC van de CC, waarbij de desk zorgdraagt voor verspreiding van alle berichtgeving naar de EC. Voor effectieve sturing gedurende de operatie zijn daarvoor vertegenwoordigers (liaisons of mission managers) van alle specialismen in de CC benodigd. Met de oefening REGN heeft 11 AMB weer een paar waardevolle lessen geleerd over de integratie van inlichtingen en operaties op brigadeniveau.

Information Operations (IO): meer integratie met manoeuvre en slagkracht Naast activiteiten en effecten op het fysieke vlak, kennen we van oudsher ook die op het psychologische vlak, denk aan het beïnvloeden van de wil, de motivatie of de perceptie van de opponent. Door onze recente ervaringen associëren we beïnvloedingsactiviteiten (doctrinair: information operations, de coördinatie en afstemming van beïnvloedingsactiviteiten) vooral met het CIMIC- en PSYOPS-team die met de lokale bevolking praten, key leader engagement (KLE)-activiteiten en het winnen van de hearts & minds. Tijdens REGN werd 11 AMB een paar keer geconfronteerd met de nogal onrealistische situatie dat intensieve gevechten werden gevoerd terwijl gelijktijdig in dezelfde omgeving CIMIC-activiteiten waren gepland. Het is zeker van meerwaarde dat IO de bevolking ter plaatse beïnvloedt om hun inmenging te voorkomen, maar we zijn van mening dat de non-kinetische effectenbrengers zich meer moet richten op de traditionele taak van het psychologisch bestrijden van de vijand. Met de huidige technologie zijn daar veel creatieve oplossingen voor. Waarom zou je een commandopost fysiek uitschakelen als je ook hun SA met een electronic attack kunt verstoren of het leiderschap kunt ontwrichten met psychologische operaties zoals gemanipuleerde berichtgeving op social media van het thuisfront? Uiteraard is er ook op het moderne gevechtsveld nog steeds sprake van burgerbevolking en lokale autoriteiten, maar in tegenstelling tot de recente missies menen we dat beïnvloeding daarvan vooral iets is voor de hogere niveaus (LCC en daarboven), die daarvoor ook de middelen en coördinatiemogelijkheden hebben, en waarin de brigade ondersteunt. Wij blijven immers maar kort op dezelfde plek en moeten al onze efforts richten op het winnen van het gevecht.

Wat naar ons idee ook beter moet op brigadeniveau is de nauwere integratie van IO in de planvorming. We merkten tijdens REGN dat we nog te vaak eerst de fysieke effecten plannen (vermeesteren, beveiligen, vernietigen) en vervolgens tijdens het planningsproces bezien hoe IO daarbij kan ondersteunen. Dit zou meer in samenhang moeten plaatsvinden. De opponent van vandaag doet dat zelfs vaak andersom: eerst wordt bepaald hoe strategische effecten kunnen worden bereikt in het informatiedomein en daar worden vervolgens fysieke activiteiten aan gekoppeld. Het één is niet beter dan het ander, maar het vergt wel een andere mindset. Door alle communicatie- en beïnvloedingsactiviteiten te bundelen in één sectie (de sectie Communication & Engagement, C&E) heeft 11 AMB een eerste stap naar integratie gezet, de volgende stap is de verdere integratie van C&E met manoeuvre en slagkracht. Er is binnen de IO-community veel denkkracht verenigd die mee moet denken over onderwerpen als misleiding, verrassing en het uitbuiten van succes. Ook hier geldt dat er slechts één operatie is en niet dat er door de bataljons wordt gevochten waarbij IO er slechts voor zorgt dat burgers op afstand blijven. Overigens is het ook niet zo dat IO slechts gaat over het richten van de non-kinetische middelen (PSYOPS, CIMIC, etc). IO gaat uiteindelijk om het psychologisch effect en dat kan bijvoorbeeld ook met een artilleriebarrage.

Een mooi voorbeeld van de kracht van IO deed zich voor tijdens de laatste fase van de operatie. 11 AMB kreeg van de divisie de opdracht om de haven te vermeesteren zodat vijandelijke follow-on forces niet konden landen om het gevecht voort te zetten. Gaandeweg het planningsproces werd duidelijk dat het vermeesteren van de haven niet zonder meer succes zou betekenen. De follow-on forces konden immers nog steeds besluiten om ondanks onze bezetting toch te landen – en misschien wel met goed gevolg. Daarom werd tijdens het planningsproces niet alleen nagedacht over het vermeesteren van de haven, maar ook over een daaropvolgende demonstratie van militair vermogen om een signaal af te geven dat we controle hadden over de haven en de commitment hadden om die koste wat het kost te behouden. Hiermee beoogde 11 AMB de vijand te ontmoedigen om de landing van de follow-on forces daadwerkelijk door te zetten.

Conclusie
Met REGN hebben we twee weken uitstekend kunnen trainen waarbij we een groot aantal lessen hebben geïdentificeerd en oude lessen hebben gevalideerd. De volgende stappen in de samenwerking met de DSK zijn gemaakt en het belang van gedegen en geïntegreerde C2-planning, IO en inlichtingen zijn weer eens in de praktijk voor het voetlicht gebracht. We hebben vastgesteld dat op zowel DSK- als brigadeniveau er meer kennis en ervaringsopbouw benodigd is van ASM en dat het waardevol is om verder te experimenteren met een sneller verloop van besluitvormingsprocessen. De geleerde lessen tijdens REGN over de geneeskundige keten komen overeen met die van BIDO. Er is ruimte voor verbetering in onze manier van denken over geneeskundige afvoer alsook over de capaciteit van medische installaties. Het plannen met grote aantallen helikopters maakte ten slotte weer eens duidelijk hoe complex het is om zowel alle middelen in één keer in te zetten, alsook om er na de insertie voor te zorgen dat continue rotary wing luchtsteun is geborgd. Dit zijn de lessen die we meenemen naar volgende oefeningen.

Inzet van de 1e Luftlandebrigade, inbegrepen een compagnie van 13 Infbat

Ondanks beperkte trainings­mogelijkheden in 2017, ziet de toekomst er met de integratie in de DSK goed uit. Voor 2018 zijn alweer twee niveau-VI oefeningen gepland (zowel FTX als CPX) en de intentie is om dat voort te zetten. En dat is nodig. Een terechte conclusie van de aanwezige evaluatoren van het Land Training Center (LTC) tijdens REGN is dat de kennis van luchtmobiel optreden op brigadeniveau omhoog moet. En laten we eerlijk zijn, we kunnen veel leren met staftrainingen, TOZT’en en het beoefenen van SOI’s en SOP’s, maar het meeste leer­rendement wordt gehaald uit een oefening te velde met realistische aantallen helikopters en vliegtuigen. Wellicht komen daar met de integratie in het DSK en de mogelijke budgetverruiming ook meer mogelijkheden voor.

Wat betekenen deze lessen voor 11 AMB? Allereerst nemen we deze lessen mee in de verdere doorontwikkeling van 11 AMB. In mei 2017 heeft de commandant van de Luchtmobiele Brigade zijn Visie Luchtmobiele Brigade 2025 gepresenteerd, waarmee een stip op de horizon is gezet voor onze verdere doorontwikkeling, samen met de partners DHC, 336 Sqn en de DSK. In de tweede plaats betekent dit dat we in de volgende training meer nadruk zullen leggen op het goed plannen en inrichten van de C2-keten en ASM, het integreren van IO, de doorontwikkeling van de collection operations desk en het meer gericht gaan oefenen met verkorte planningsprocessen. Tijdens REGN is targeting helaas niet beoefend. Dit proces is ook van belang op brigadeniveau, maar altijd in nauwe afstemming met de targeting cyclus van hogere niveaus. De vraag hoe we targeting goed kunnen integreren in ons proces is dus niet aan de orde gekomen, maar volgend jaar willen we dit wel beoefenen.

Wanneer we wat verder uitzoomen, merken we met de geleerde lessen weer eens hoe belangrijk de reparatie is van de onbalans van combat support (CS) en CSS. Dit blijft een zorgpunt; om geloofwaardig te kunnen vechten heeft de brigade voldoende genie, logistiek, CIS en geneeskundige capaciteit nodig. Air defence, mortieren, inlichtingenmiddelen en beïnvloedingscapaciteit zijn om financiële en doelmatigheidsreden gecentraliseerd, maar horen om redenen van unit cohesion en integratie en daardoor modulariteit en effectiviteit op brigadeniveau thuis. Hierbij maken we wel een kanttekening. De kunst is niet om te repareren wat nu niet goed gaat, maar om nu te repareren wat in het volgende conflict niet goed zal gaan. We willen immers niet klaar zijn voor de vijand van vandaag, maar voor die van morgen: dus repareren en tegelijkertijd anticiperen. Dat betekent dat we niet alleen kijken naar wat we missen en dat proberen op te lossen, maar dat doen in de context van de toekomst. Met wie werken we over tien jaar samen? Hoe ziet het gevechtsveld er dan uit (tijd, ruimte, omstandigheden)? En hoe vecht de tegenstander dan? En hoe moeten we zelf vechten? Dat zijn de vragen die we moeten stellen, ook bij de aanschaf van nieuw materieel. Zonder te veel in detail te willen treden kunnen we bijvoorbeeld nu al stellen dat toekomstig aan te schaffen CIS-middelen moeten uitblinken in lange dracht, eenvoudige interoperabiliteit en het versnellen van bevelvoering. Tegelijkertijd moeten ze verschillende inzetmogelijkheden hebben ingeprogrammeerd voor zowel situaties waarbij we de technologische overhand hebben, als voor situaties waar we dat tijdelijk en plaatselijk niet hebben. Dit zijn de criteria waarop onze toekomstige behoeftestellingen en materieelverwerving moeten worden getoetst.

Wanneer we nog verder uitzoomen hebben we ons met het trainen in een Artikel 5-scenario weer gerealiseerd waartoe we als krijgsmacht uiteindelijk op aarde zijn en dat we in het ultieme geval in een internationale coalitie een grootschalige oorlog moeten kunnen voeren. De dreiging uit het Oosten heeft ons weliswaar wakker geschud en onze trainingsfocus beïnvloed, maar wat we niet hebben gewijzigd zijn onze krijgsmachtbrede plannen voor inzet en gereedstelling. Daarin stellen we nog steeds kleinere elementen voor missies gereed. Maar bij inzet in een grootschalig conflict zal ongetwijfeld de gehele landmacht worden ingezet, net zoals in de plannen die we eens hadden voor de val van de Berlijnse Muur. Het is aanbevelenswaardig om eens na te denken over inzet van de landmacht in een grootschalig, hybride Artikel 5-scenario. Hoe zetten we 11 AMB dan eigenlijk in? Is dat als stop op de fles in het achtergebied voor doorgebroken vijand of als LCC-reserve voor de tegenaanval? Met de integratie in de DSK rijst tevens de vraag of de brigade dan wordt ingezet als onderdeel van de DSK of onder nationale vlag (bijvoorbeeld rechtstreeks onder 1(GE/NL) Corps dat als LCC of JTF kan opereren). En hoe verhoudt zich dat dan tot het joint partnerschap tussen 11 Luchtmobiele Brigade en het DHC; de laatste is immers niet onder bevel gesteld bij het DSK. Deze vragen zijn niet alleen relevant voor 11 AMB. Het zou goed zijn als op het niveau van de Commandant Landstrijdkrachten, daarboven en in internationaal verband het denken een impuls krijgt over inzet in een grootschalig conflict en de gevolgen daarvan voor de gereedstelling en alle plannen die we schrijven in het kader van onze doorontwikkeling.

De laatste en misschien wel belangrijkste constatering van de oefening REGN is dat we ondanks het gebrek aan trainingsmomenten als 11 AMB toch in staat zijn om tot goede plannen te komen en operaties effectief aan te sturen. Doorslaggevend daarbij zijn individuele kwaliteiten, passie voor het vak, een hoge mate van initiatief en goed leiderschap. Het joint gedachtengoed zit bij eenieder in de genen, waardoor we elkaar snel konden vinden en er vanaf het begin een team stond. Deze oefening bewees weer eens dat processen en structuren uiteindelijk slechts bijzaak zijn; de menselijke factor is en blijft doorslaggevend en maakt uiteindelijk het verschil. Zoals Commandant 11 AMB, bgen Matthijssen, het treffend samenvatte in de afsluitende evaluatie: ’als ik moet kiezen ga ik liever voorwaarts met goede mensen en een goed team, dan met een set goede SOI’s en SOP’s. En met jullie durf ik wel voorwaarts te gaan.’

[i] Very high readiness Joint Task Force, onderdeel van de NATO Response Force (NRF).

[ii] Binnen de landmacht worden zes niveaus van opleiding en training onderscheiden: I – individueel niveau; II – groepsniveau; III – pelotonsniveau; IV – compagniesniveau; V – bataljonsniveau; VI – brigadeniveau.

[iii] Bgen b.d. O.P. van Wiggen en maj R.J. Aarten, ’Oefening Bison Drawsko 2017: Een essentiële nulmeting voor de landmacht’, Carré 4 – 2017, pp 5-13.

[iv] FTX: Field Training Exercise, CPX: Command Post Exercise.

[v] Bgen C.J. Matthijssen, ’De kracht van de Rode Baret: Relevant, altijd inzetgereed en op de toekomst berekend’, Militaire Spectator 186 (2), 2017, pp. 40-57.

[vi] Het moment waarop Commandant 11 AMB in staat is tot goede bevelvoering hangt af van terrein, beschikbare verbindingsmiddelen en middelen om de TACCP in te brengen. De tijd vanaf H-hour (start van het grondtactisch plan) tot aan effectieve bevelvoering kan hiermee variëren van minuten tot enkele uren.

[vii] 7 ELIAS (Essential Land Based Information Application & Services) is de command & control applicatie voor de ondersteuning van de commandovoering bij het landoptreden.

[viii] Te vergelijken met het ISR Operations Centre, zoals is beschreven in de Defensiepublicatie (DP) 3.2.2 Command Support in Land Operations.

 

De auteurs bedanken genm C.J. Matthijssen, de lkols Remco Gabriel, Arjen de Jong en Nicole de Wolf, de majs Daan Boissevain, Paul Brekelmans, Brian Nielsen, Guus Peters en Alex Wiedeman en de ritm Chris Conradie voor hun commentaar en aanvullingen.