"Tekst: lkol b.d. P. Dekkers"

32 Squadron Soesterberg, The Queen's own

Daggers en deuces
Bijna veertig jaar lang was de Nederlandse vliegbasis Soesterberg de thuisbasis van een Amerikaans vliegend squadron. Dit squadron, het 32 Squadron, was daardoor het enige niet-Nederlandse vliegende squadron dat vanaf Nederlands grondgebied opereerde. Zowel van Nederlandse als van Amerikaanse zijde werd daar met trots en voldoening naar gekeken: het squadron kreeg in 1959 zelfs het predicaat ‘Koninklijk’ en mocht sindsdien als embleem de Nederlandse krans met koninklijke kroon gebruiken. De Amerikanen beschouwden zich sindsdien, ook al omdat ze in de buurt van paleis Soestdijk waren gestationeerd, als The Queen’s Own.

Overigens bevond zich binnen de lauwerkrans een Walt Disney-achtige cartoon, een soort grote boze wolf; dit verklaart de veelgebruikte term wolfhounds waarmee de squadronleden zich graag associeerden. Na het definitieve vertrek van de Amerikaanse F-15 jagers in 1994 wil ik hier nog een keer aandacht schenken aan deze eenheid die zo’n belangrijke schakel vormde in de NAVO-luchtverdediging tijdens de Koude Oorlog.

 

Bell P-39 Airacobra met 'wolfhound' embleem in 1944

Historie

In het najaar van 1954, toen de NAVO-luchtstrijdkrachten nog volop in opbouw waren, de Korea-oorlog was net afgelopen, werd besloten om de  luchtverdediging  in de Central Region te versterken met een Amerikaans squadron F-86 Sabres. Hiertoe kreeg het op de Engelse RAF vliegbasis Manston gelegerde 512th Fighter Day Squadron (FDS) opdracht om te verplaatsen naar Soesterberg. Het squadron kreeg een eigen deel op de basis toegewezen dat al snel door het leven ging als Camp New Amsterdam (CNA). Bijna een jaar later werd het squadron omgedoopt tot 32nd FDS. Deze aanduiding zou nog een aantal malen wijzigen: naar Fighter Interceptor Squadron (FIS), via Tactical Fighter Squadron (TFS) naar uiteindelijk Fighter Squadron (FS), afhankelijk van de capaciteiten van de op dat moment in gebruik zijnde vliegtuigen en de missie waarmee het squadron aan de NAVO was aangeboden. Het squadron vloog de eerste jaren met de F-86F Sabre die alleen maar geschikt was om overdag te worden ingezet bij de luchtverdediging. Al na niet al te lange tijd werden de Sabres ingewisseld voor de F-100C Super Sabre en omdat dit toestel geschikt was voor meer taken werd het 32nd sinds 1958 een Tactical Fighter Squadron. Dit bleef zo tot 1960 toen de Super Sabre op zijn beurt werd afgelost door de Convair F-102A Delta Dagger. Over dit, toch wat merkwaardige vliegtuig, later wat meer. De F-102A was inzetbaar onder alle weersomstandigheden, dag en nacht. De grootste dreiging destijds ging uit van hoogvliegende Sovjetbommenwerpers, vandaar de naamswijziging naar FIS. In 1969 werd de Delta Dagger alweer afgelost door de toen hypermoderne McDonnell F-4E Phantom II, de nieuwste versie van deze ‘alleskunner’. Om die reden veranderde de naamgeving van het squadron weer naar Tactical Fighter Squadron (TFS). Veel meer dan een cosmetische verandering was het niet, want het 32nd TFS bleef deel uitmaken van het NAVO geïntegreerde luchtverdedigingsnetwerk en viel onder operationeel commando van 2ATAF en via het Sector Operations Centre (SOC) in Brockzetel onder het Nederlandse Control and Reporting Centre (CRC) Nieuw Milligen (Bandbox), de Nederlandse gevechtsleiding. Bijna tien jaar lang waren de Phantoms met de CR[1] tailcode een vertrouwd gezicht in het Nederlandse luchtruim totdat in 1978 de F-15A Eagle op het toneel kwam. Hiermee werd eens te meer het 32 Squadron met het nieuwste materieel uitgerust dat de Amerikaanse luchtmacht (USAF) te bieden had; de naamgeving wijzigde in FS omdat de F-15 oorspronkelijk onder invloed van de fighter maffia in het Pentagon alleen maar was ontworpen voor de air-to-air missie. ‘Not  a  pound for air-to-ground’, was de slogan uit het verkooppraatje van de fabrikant McDonnell Douglas. Dat veranderde pas met de komst van de F-15E, de Beagle, jaren later, een kist die Soesterberg nooit meer heeft bereikt. De andere Eagle squadrons in Europa bevonden zich op de basis Bitburg in Duitsland en Lakenheath in Engeland. Eens te meer maakte het 32 Squadron zijn reputatie waar en het was dus geen wonder dat in 1990 het squadron als een der eerste Amerikaanse squadrons werd ingezet tijdens de Golfoorlog die toen uitbrak na de bezetting van Koeweit door Irak. Opererend vanaf de Turkse basis Incirlik scoorde het squadron zijn eerste air to air kill in januari 1991 toen een Iraakse MiG werd neergeschoten. Na afloop van de operatie Desert Storm bleef het squadron tot 1994 in de regio om deel te nemen aan de operatie Provide Comfort, de handhaving van het vliegverbod boven Irak. Hiermee eindigde ook het verblijf van 32 FS in Nederland en in 1994 viel het doek. In april van dat jaar werden de activiteiten in Nederland tijdens een plechtige ceremonie, in het bijzijn van tal van hoogwaardigheidsbekleders, formeel beëindigd. De restanten van 32 FS werden op 1 juli 1994 gedeactiveerd en wat er overbleef werd in Ramstein nog een ‘sterfhuisconstructie’ gegund als 32 Air Operations Squadron tot november 2005.

Formatie F-102's ergens boven Nederland (foto: Wikimedia Commons)
Formatie F-100 Super Sabres van 32 TFS
F-86 Sabre op Soesterberg (foto: Cor van Gent)

Prehistorie

Hoewel de historie van  het  32  Squadron op Nederlandse bodem wijd en zijd bekend is, en bijvoorbeeld het Nationaal Militair Museum  (NMM)  een  aantal  vliegtuigen die bij dit squadron gevlogen hebben in de collectie heeft opgenomen, is veel minder bekend dat ver voor de  komst  van  512th FDS naar Soesterberg er al een 32 Squadron actief was op Nederlands grondgebied. Kort na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog (WO II), januari 1940, werd al een 32nd Pursuit Squadron opgericht op Kelly Field in Texas. Een jaar  later  verhuisde dit squadron, inmiddels  uitgerust  met de Bell P-39 Airacobra naar Puerto Rico. Na de aanval op Pearl Harbor werden, als reactie op de dreiging die uitging van de Duitse U-Boote in het Caribisch gebied, detachementen van 32 Squadron uitgezonden naar de Maagdeneilanden en het vliegveld Hato op  Curaçao. De  taak  van het squadron was, naast het escorteren van de   onderzeebootbestrijdingsvliegtuigen, het opsporen van groepen Duitse onderzeeboten, wolfpacks geheten in de Amerikaanse terminologie. Dat leidde tot het squadronlogo met de wolf, zoals dat  later op Soesterberg ook werd aangehouden.

In 1944, toen van een Duitse onderzeebootdreiging geen sprake meer was, werd het hele squadron naar Panama verplaatst, en in 1945 werd het gedeactiveerd, d.w.z. gereduceerd tot een slapende, administratieve status.

De F-102A Delta Dagger

Al tijdens WO II begon, m.n. in nazi-Duitsland door Alexander Lippisch, de research naar de bruikbaarheid van een deltavleugel om sneller dan de snelheid van het geluid (mach 1.0) te kunnen vliegen. Na de  oorlog werd dit onderzoek in alle delen van de wereld voortgezet en vrijwel overal kwamen vliegtuigen uitgerust met een dergelijke vleugelvorm voorbij het ontwerpstadium. Bekende, succesvolle voorbeelden zijn de Franse Mirage, de Concorde, de Russische MiG 21  Fishbed en  de Saab J-35 Draken. De Amerikaanse industrie bleef niet achter en presenteerde de Douglas A-4 Skyhawk voor de  marine  en als meest veelbelovende ontwerp voor de luchtmacht de Convair F-102A Delta Dagger of Deuce zoals dit toestel door de vliegers die ermee vlogen werd genoemd. Een radicaal nieuw ontwerp en de deltavleugel bood ontegenzeggelijk grote voordelen, zoals de mogelijkheid om zeer hoge snelheden te bereiken en het relatief grote vleugeloppervlak bood de mogelijkheid om grote brandstoftanks in te bouwen zonder de vleugel al te ‘dik’ te maken. Een van de aerodynamische uitdagingen was echter de disproportioneel hogere weerstand in het transsone gebied, tussen mach 0.9 en 1.1. Dit was het probleem waar vliegtuigbouwer Convair mee werd geconfronteerd bij de beproeving van het prototype van de F-102. Het vliegtuig was in eerste instantie niet in staat de geluidssnelheid te overschrijden en een grote order voor het Air Defence  Command  (ADC)  van de Amerikaanse luchtmacht, die dit type had verkozen boven een ontwerp van Lockheed, kwam daardoor in gevaar. De aerodynamische weerstand was te groot en de toegepaste J-57 motor (uit o.a. de F-100) had te weinig vermogen om deze weerstand te overwinnen. Tot geluk  van de ingenieurs van Convair had echter een jonge wetenschapper bij NACA[2], Richard Whitcomb, een theorie  ontwikkeld  die zou leiden tot de area rule. Door de romp van een vliegtuig ‘midscheeps’ dunner te maken, als compensatie voor verdikkingen elders, zoals motorinlaten en cockpits, zou de weerstand in het transsone gebied aanmerkelijk teruggebracht kunnen worden. Zo ontstond de vorm die bekend zou worden als de coke bottle shape. De F-102 romp werd aangepast, het vliegtuig accelereerde moeiteloos door de geluidssnelheid en Convair was gered. Bij huidige vliegtuigen is deze area rule al vanaf het ontwerpstadium in de vorm verwerkt.

Een ander interessant aspect van de Deuce was zijn voor de jaren vijftig revolutionaire fire  control  computer  (FCC).  In  feite  was de F-102A, althans dat was de bedoeling, een FCC waar een vliegtuig omheen werd gebouwd. De firma Hughes ontwikkelde een FCC en  Automatic  Flight  Control System (AFCS), de MA-1, die samen en geïntegreerd in staat zouden moeten zijn om vanaf wheels up het vliegtuig te besturen, de onderschepping uit te voeren, de bewapening te lanceren en het vliegtuig terug naar de basis te dirigeren. De MA-1 zou op zijn beurt moeten samenwerken in het Semi Automatic Ground Environment (SAGE) netwerk van IBM. De vlieger was dan alleen nog aan boord voor de start en de landing en om tijdens de vlucht de systemen te  monitoren.  Op  deze  wijze zou het wapensysteem door slechts een bemanningslid te bedienen zijn. Zoals te verwachten was liep dit ambitieuze project de nodige vertraging op, evenals  de  voor de F-106 bedoelde J-67 motor. Omdat de USAF niet langer wilde wachten, de Sovjet dreiging met nucleaire bommenwerpers werd te groot geacht, werd uiteindelijk als interim oplossing genoegen genomen met de MG-10 FCC, die aanmerkelijk minder capaciteiten had. Het  was  de  bedoeling dat de update van de F-102,  de  F-102B, met de nieuwe FCC en de nieuwe  motor zou worden uitgerust. Uiteindelijk resulteerde deze en alle andere wijzigingen, nadat er bijna 1000 F-102A’s waren gebouwd, in een geheel nieuw vliegtuig, de F-106 Delta  Dart,  de  ultieme  interceptor. De FCC bleef echter voor hoofdbrekens zorgen, en de modificaties volgden elkaar sneller op dan de productie kon bijhouden. Toen de teller op 340 vliegtuigen stond werd de F-106 productie gestaakt en werd de F-4 Phantom, van origine een fleet defender, ook bij de luchtmacht geïntroduceerd. De F-106 werd nooit geëxporteerd, maar een aantal overtollige Delta Daggers heeft nog zijn weg gevonden naar de Griekse en Turkse luchtmachten. Het was daar dat een F-102A zijn enige overwinning ooit in de lucht heeft behaald: op een Griekse F-5 die tijdens het conflict op Cyprus in 1974 door een Turkse F-102A werd neergehaald.

F-102A Delta Dagger op Soesterberg (foto: Cor van Gent)
Nucleaire luchtdoelraket AIM-4F

Shelters voor 32 Squadron

Wie wel eens de ‘oude’ vliegbasis Soesterberg heeft bezocht kent ze wel, de grote Amerikaanse vliegtuigshelters. De eerste werden gebouwd in 1969 en deze shelters waren qua ontwerp aanzienlijk groter dan het Nederlandse model. Naderhand werden nog eens zeventien nieuwe shelters gebouwd van gewapend beton. Ook werden er een aantal betonnen commandobunkers gebouwd. Alhoewel bedoeld voor de Amerikaanse luchtmacht en eventuele Amerikaanse versterkingen in crisistijd, kon deze infrastructuur ook wel gebruikt worden door Nederlandse squadrons als dat eens nodig zou zijn. Zo opereerde bijvoorbeeld het Twentse 313 Squadron in 1985 wegens werkzaamheden aan de baan op Twenthe meerdere maanden vanaf Soesterberg. Hierbij werd ook gebruik gemaakt van de Amerikaanse commandobunker en wij Nederlanders waren diep onder de indruk van de in onze ogen buitengewoon royale afmetingen ervan, zeker in vergelijking met de naar verhouding piepkleine Nederlandse bunkers. Opmerkelijk was ook de zulu alert hangar aan de westkant van de baan 24, waar dag en nacht twee vliegtuigen gereed stonden om binnen enkele minuten, na opdracht van het CRC Nieuw Milligen, op te stijgen ter verdediging van het NAVO-luchtruim. Overigens waren de shelters en bunkers niet de enige infrastructuur die de Amerikanen op en bij Soesterberg in gebruik hadden: naast de voor een Amerikaanse basis gebruikelijke kantoren, winkels als Base Exchange (BX), Commissary (supermarkt) en class VI store (de slijterij), alle met typisch Amerikaanse producten, was in het dorp Soesterberg een hele woonwijk voor de Amerikaanse gasten opgebouwd, Apollo genaamd. De faciliteiten op de basis waren voor Nederlanders niet toegankelijk, maar oefenden een grote aantrekkingskracht uit op bezoekende vliegers van andere NAVO-bondgenoten.

Amerikaanse F-4E (foto Cor van Gent)

Epiloog

Deze periode, de Koude Oorlog, en de nasleep ervan ligt al lang achter ons. De shelters worden nu bevolkt door vleermuizen en schapen. De vliegbasis is een natuurgebied en waar eens Eagles de dienst uitmaakten heersen nu andere vogels. De sluiting van de vliegbasis in 2008 heeft geleid tot de oprichting van het Park Vliegbasis Soesterberg. De startbaan is echter blijven liggen en herinnert nog aan de voormalige basis, ooit de bakermat van de Nederlandse militaire luchtvaart en trotse gastheer van The Queen’s Own.

 

Eindnoten
1. Elk USAF vliegtuig is voorzien van een tailcode die meestal verwijst naar de basis waar het squadron is geplaatst, of de wing waartoe het squadron behoort; b.v. EN staat voor Sheppard Air Force Base (Euro NATO), SP voor Spangdahlem (Duitsland), etc. De ‘C’ staat voor Camp New Amsterdam (de ‘S’ tailcodes waren waarschijnlijk op).
2. NACA: National Advisory Committee for Aeronautics, de latere (1958) NASA.