Tabé Java, tabé Indië
Tabé Java, tabé Indië
Subtitel: De koloniale oorlog van mijn opa
Auteur: Ronald Nijboer
Prijs: € 19,95
ISBN: 978 94 027 2730 2
Uitgeverij: Harper Collins Holland
De jonge auteur en socioloog Ronald Nijboer (1987) raakt geboeid door de erfenis van zijn grootvader Evert-Jan die als soldaat en oorlogsvrijwilliger (OVW’er) in het naoorlogse voormalige Nederlands-Indië heeft gediend: een serie dagboeken uit die tijd. Na thuiskomst uit Indië zwijgt Evert-Jan, zoals de meeste van zijn collega’s, tot aan zijn dood. Zeventig jaar na zijn opa reist de jonge Nijboer zijn grootvader achterna, met diens dagboek in de hand en begint de geschiedenis van de OVW’ers, die collectief een mensenleven lang hebben gezwegen, in te vullen. Geboeid door de vraag waarom deze jongens onmiddellijk na het einde van de oorlog in Nederland vol enthousiasme naar Indië trokken en waarom wij in Nederland zo weinig weten van de grootste oorlog door Nederland ooit ontketend, begon hij zijn zoektocht.
In 1945 meldde Evert-Jan Nijboer, een jonge boerenzoon met weinig vooruitzichten in het pas bevrijde Nederland, zich samen met zijn broer Gerrit-Jan aan als oorlogsvrijwilliger voor de strijd in Nederlands-Indië. De kolonie was immers nog niet bevrijd van de Japanse bezetter en de Nederlandse politiek was erop gericht de vooroorlogse gezagsverhoudingen te herstellen. Behoud van Indië werd als cruciaal gezien voor de Nederlandse economie en de onderdrukte bevolking moest zo snel mogelijk worden bevrijd. De twee jongens hoorden de roep van het avontuur, een vast inkomen en goede economische vooruitzichten voor teruggekeerde soldaten na hun diensttijd. Evert kwam terecht bij het Gezagsbataljon Indië, zijn broer Gerrit werd marinier. Door de plotselinge capitulatie van Japan ontstond een maandenlange periode van onzekerheid. Het gezagsvacuüm in Indië, dat in eerste instantie door de Britten zou worden opgevuld, die daar overigens weinig enthousiasme voor toonden, gaf de Indonesische ijveraars voor autonomie, Soekarno en Hatta, de kans om de Republik Indonesia uit te roepen. In Nederland werd echter de wereldwijde naoorlogse tijdgeest van dekolonisatie niet herkend en na weken van omzwervingen op zee en een onwelkom verblijf in een Australische haven arriveerden de Nederlandse troepen in Nederlands-Indië. Daar werden ze, waar ze hadden verwacht als bevrijders te worden verwelkomd, als bezetters ontvangen. Vrijwel meteen belandden ze in een guerrilla-oorlog tegen een onzichtbare, maar ook nietsontziende vijand. Strijdgroepen van Indonesische jongeren, pemoeda’s genaamd, zaaiden dood en verderf onder hele bevolkingsgroepen en wat later de bersiap zou worden genoemd, was begonnen. Militair gezien waren de Nederlandse troepen succesvol tegen de tegenstander die door hen steevast als terroristen werden aangeduid en ook Evert-Jan, inmiddels deel uitmakend van een bataljon militaire politie, nam deel aan tal van riskante maar succesvolle acties Daarbij werden en passant ook duizenden Chinezen bevrijd uit handen van de pemoeda’s. De soldaten waren getuige van tal van wandaden gepleegd door de pemoeda’s en bleven geloven voor een goede zaak te strijden. Hij zag vrienden sneuvelen, fotografeerde massagraven, maar zag ook dat ook Nederlanders zich schuldig maakten aan wat later oorlogsmisdaden zouden worden genoemd. De Nederlandse politieke realiteit, steeds meer onder druk gekomen van de internationale politiek, ging niet meer synchroon lopen met de militaire acties; de regering startte onderhandelingen over een wapenstilstand met de Indonesische leiders. De soldaten beschouwden dit als verraad van hun eigen landsbestuur en het moreel onder de troepen daalde. Het land waarvan hij ooit gedroomd had de rest van zijn leven na zijn demobilisatie door te brengen, de gordel van smaragd, begon hem steeds meer tegen te staan en begin 1948 vertrok hij naar Nederland, voorgoed. Verbitterd schreef hij later in zijn dagboek:
‘Wij wenden ons tot God en Jan Soldaat,
als hoge nood en bitt’re strijd ons wacht.
De nood voorbij, het land in vredesstaat,
vergeten wordt de Heer, en Jan Soldaat veracht’.
De auteur heeft een buitengewoon leesbaar en boeiend boek geschreven over een relatief weinig bekende episode uit de recente Nederlandse geschiedenis. Veel historische werken over deze periode zijn namelijk gepubliceerd vanuit het perspectief van de politiek, de militaire historie of, meer recentelijk, met een juridische invalshoek gericht op schadevergoeding en herstelbetalingen aan nabestaanden en slachtoffers van het Nederlandse optreden uit die tijd. Zelden werd de strijd echter zo openhartig en zo van onderaf belicht vanuit de perceptie van de soldaten. Jongens en mannen die vanuit Nederland, slecht voorbereid, onvoldoende uitgerust en bewapend, als bevrijders naar een kolonie werden gestuurd, alleen om te ervaren dat zij als terugkerende bezetters werden gezien en terecht kwamen in een niets en niemand ontziende oorlog. Een volgende deceptie wachtte hen na hun thuiskomst: geen heldenontvangst, maar een land dat de bladzijde van het moeras van een uitzichtloze oorlog in de Oost zo snel mogelijk wilde omslaan en vergeten.