Huidige situatie, impact en way ahead; tekst: Paul Greuter en Rob de Leeuw
Dit artikel is het laatste in een serie in Carré waarin het effect van de Defensienota op de krijgsmachtdelen wordt besproken. Ditmaal bespreken we de Koninklijke Marine (CZSK) (zie voor landmacht, luchtmacht en marechaussee Carré no. 4). Na een kwart eeuw bezuinigingen komt er eindelijk significant geld bij voor de marine. Zoals de minister aangeeft in haar nota is de 1,51 miljard euro bedoeld om de krijgsmacht te repareren, munitievoorraden verder aan te vullen, combat service (CS) en combat service support (CSS) functies te versterken en Defensie weer voldoende te vullen met militair- en burgerpersoneel. Ten slotte geven wij onze visie op de way ahead van de marine met het oog op de geplande herijking van het defensiebeleid in 2020.  
M-Fregat vuurt Sea Sparrow Missile af

De huidige situatie bij  de  marine

De conditie van de huidige -ingekrompen- vloot is aan het herstellen maar nog niet op het noodzakelijk niveau. Ongeveer 50% van de schepen is volledig operationeel inzetbaar. Terwijl de omvang van de vloot is ingekrompen, is de inzet in het laagste deel van het geweldspectrum gegroeid. Met name die van het bestrijden van piraterij en drugssmokkel, hulp bieden bij (natuur-)rampen en het tegengaan van illegale migratie over zee. Een belangrijk gevolg is dat de marine de afgelopen jaren maar mondjesmaat heeft kunnen oefenen op taakgroepniveau (het equivalent van een brigade)  omdat simpelweg  onvoldoende schepen beschikbaar waren. De lange- afstand patrouillevliegtuigen zijn wegbezuinigd. Kijkende naar het effect van een taakgroep op zee is het ontbreken van deze vliegtuigen een forse negatieve force multiplier. Schaarste aan personeel is er altijd geweest maar neemt de laatste jaren verder toe. Krijgsmachtbreed zal echt gekeken moeten worden naar het verbeteren van de primaire arbeidsvoorwaarden (salariëring). Met name die van de onderofficieren. Het is niet het kabinet dat de salarissen bepaalt, maar de markt en daarmee de werknemers!

De situatie bij het Korps Mariniers is vergelijkbaar. Ook hier zien we ondervulling van eenheden, gebrek aan munitie en brandstof, voertuigen, vaartuigen die in onvoldoende aantallen gebruiksgereed zijn, etc. Oefenen op bataljonsniveau lukt slechts mondjesmaat omdat het korps meer moet doen met minder. Denk daarbij aan het leveren van eenheden aan de koopvaardij voor bescherming tegen piraterij, het stationeren van een eenheid op Sint Maarten, het leveren van boarding teams, etc.

Wat betreft het personeel is er bij het korps nog een extra uitdaging. De sterk toegenomen irreguliere uitstroom van met name de mariniersfuncties van marinier der 1e klasse, korporaal en sergeant. Momenteel onderzoekt de staatssecretaris van Defensie wat de oorzaken zijn van het toegenomen irreguliere verloop.

Vanaf 2015 wordt er beperkt geïnvesteerd in de drie krijgsmachtdelen. De gereedheid van de vloot en mariniers is hierdoor verbeterd. Levering van munitie en brandstof is beter op niveau, maar van een hogere beschikbaarheid van schepen, voertuigen en mariniersvaartuigen is anno 2018 nog weinig te merken omdat andere voorwaarden onvoldoende zijn ingevuld. De niet geplande uitstroom van personeel gaat, kijkende naar de personeelsrapportage 2017, gestaag door. Momenteel kent de marine een vullingsgraad die lager is dan 85%. Met de extra financiële middelen zal de marine in de komende jaren een bescheiden verbeterslag kunnen realiseren. Hoe die verbeterslag eruit ziet is uitgetekend in de Defensienota 2018.

Impact van de maatregelen uit de Defensienota

Een aanzienlijk deel van de extra financiële middelen die beschikbaar zijn gesteld door het kabinet wordt geïnvesteerd in de marine. Alvorens in te gaan op wat de marine hiermee gaat doen, eerst iets over het financiële aandeel dat de marine ten deel valt, afgemeten aan het totale ‘investeringsbudget modernisering krijgsmacht’ zoals gemeld in de Defensienota. Om daar inzicht in te krijgen dient eerst ingegaan te worden op het investeringproces dat  Defensie vanaf de jaren tachtig hanteert. In de investeringkalender van Defensie heeft elk krijgsmachtdeel een periode van tien jaar toebedeeld gekregen om noodzakelijke investeringen uit te voeren. In de jaren negentig was de landmacht als eerste aan de beurt, gevolgd door de luchtmacht in de periode 2000 – 2010 en de marine in de periode 2010 – 2020. Door de vele irreguliere bezuinigingen zijn de reguliere investeringen in de krijgsmacht steeds meer verschoven.

Gevolg hiervan is dat er een boeggolf aan vooruitgeschoven maritieme projecten is ontstaan die, nu de marine aan de beurt is te investeren, eindelijk kan worden opgepakt. De marine stond dus al lange tijd droog qua investeringen en staat al lange tijd in de startblokken om de geplande investeringen in nieuwe fregatten, onderzeeboten, ondersteuningsvaartuigen, cruciale wapensystemen en materieel voor de mariniers te realiseren.

Korps Mariniers

Tekstvak: Investeringen moderniseringen krijgs- macht in cijfers en tijdlijnen: vanaf 2018 wordt € 475 mln. extra in de krijgsmacht geïnvesteerd. Dit bedrag loopt getrapt op naar € 825 mln. in 2021 en verder. Tot en met 2033 wordt er cumulatief € 12,7 miljard extra geïnvesteerd in de krijgsmacht, waarvan € 6,374 miljard voor de marine. Structureel extra voor defensie € 1,51 miljard per jaar.

Blijft over de vraag wat de marine wil vervangen en upgraden. Voor de goede orde, er is binnen deze Defensienota geen sprake van uitbreiding. Het hele programma, is net als de investeringen bij de landmacht en de luchtmacht, gericht op herstel van de CS- en CSS-processen en het vervangen en upgraden van bestaande combattants.

De krijgsmacht ter zee loopt op zijn tandvlees en heeft de omvang van een marine met beperkte gevechtskracht op het hoogste geweldsniveau en met zeer weinig voortzettingsvermogen. Momenteel heeft het CZSK slechts de beschikking over één CS-schip, Zr. Ms. Karel Doorman, die ingezet kan worden voor drie taken, namelijk: bevoorraden op zee, strategisch zeetransport en sea basing voor het ondersteunen van littoral operaties maar, vanwege bezuinigingen, op dit moment alleen wordt ingezet voor bevoorradingstaken op zee. Daarnaast zijn er afspraken met Duitsland tot medegebruik. Kortom, onder aan de streep is een schreeuwend tekort aan CSS-capaciteit. Niet alleen binnen de Nederlandse marine maar ook de NAVO heeft het tekort aan CSS-schepen als een shortfall gedefinieerd. Om dit tekort gedeeltelijk op te vullen is in de plannen voorzien in een bevoorradingsschip. Het wordt een rechttoe, rechtaan tanker, in lijn met het voormalige bevoorradingsschip Hr.Ms. Amsterdam. De marine heeft haast dit schip te verwerven. Voorzien is dat het in 2022 zal afmeren in Den Helder.

Wat betreft de CS-functie worden de zes verouderde mijnenjagers van de Alkmaar klasse, waarvan momenteel slechts drie inzetbaar zijn, vervangen vanaf 2025. Dit project wordt samen met België uitgevoerd, dat er zelf ook zes verwerft. Voor dit project heeft België de regie. Van de twee M-fregatten, uit een oorspronkelijke serie van acht, is het streven er één permanent beschikbaar te hebben. Ook dit zijn verouderde schepen die aan vervanging toe zijn. Gelijk aan de M-fregatten worden het twee multifunctionele fregatten, met als specialisatie onderzeebootbestrijding. Ook dit vervangingsprogramma wordt samen uitgevoerd met België dat ook twee fregatten verwerft. Voor dit project berust de regie bij Nederland. Doel is dat Nederland het eerste fregat ontvangt in 2024. Over nieuwe onderzeeboten meldt de Defensienota dat de opvolger van de Walrus klasse een bemande onderzeeboot wordt. Onderzoek van TNO heeft uitgewezen dat onbemande onderzeeboten niet voldoen aan de operationele eisen. Verder is eerder door CZSK de wens uitgesproken dat de onderzeeboten één-op-één worden vervangen. Het is nu afwachten wat in de B-brief komt te staan die eind 2018 wordt verstuurd naar de Tweede Kamer. Voor de mariniers is een zogenoemd Fleet-Marine Squadron voorzien van circa 150 mannen en vrouwen. Taak van deze nieuwe, groen-donkerblauwe, eenheid eenheid is het leveren van vessel protection teams, eenheden voor Sint Maarten, etc. Deze taken worden op dit moment uitgevoerd door personeel van de twee Marine Combat Groups (MCG). Gevolg is dat de MCG’s als een soort uitzendbureau functioneren en maar mondjesmaat op bataljonsniveau kunnen opwerken en trainen.

Doel is het Fleet-Marine Squadron up-and-running te hebben in 2020.  Wat zijn de gevolgen voor de maritieme helikopters en maritiem ingezette helikopters van het Defensie Helikopter Commando (DHC)? Al eerder was bekend dat van de zeventien Cougars er twaalf tot 2030 operationeel inzetbaar blijven en dat 300 Squadron zich gaat specialiseren in een special operations forces (SOF) air taakstelling. Deze ontwikkeling is van belang voor het CZSK omdat de Cougars momenteel opereren met de special forces van het Korps Mariniers én opereren vanaf de landing dock platform ships (LPD’s), het joint support ship (JSS) en wellicht het nieuwe combat support ship (CSS). Hoe dat transitieproces naar SOF air capable handen en voeten moet krijgen en wat de mogelijke gevolgen zijn voor de marine is niet duidelijk geworden in de Defensienota. Wel wordt in algemene zin gemeld dat de inzetbaarheid van de helikopters van het DHC wordt vergroot. Dat laatste zal dus niet alleen doorwerken naar de Cougars maar ook naar de maritieme NH-90 heli’s.

Tenslotte ondergaan verschillende schepen een mid-life update en worden belangrijke wapensystemen in de komende jaren vervangen. Zo worden onder andere in de Defensienota genoemd: het snelvuurkanon voor de korte afstand GoalKeeper, het surface-to-surface missile Harpoon, het surface-to-air missile Sea Sparrow voor de korte afstand, het surface-to-air missile Standard Missile voor de lange afstand, het 127mm kanon, de beide torpedotypen MK 46 en MK 48, de landingsvaartuigen, de all terrain vehicles van de mariniers, etc. Kortom, de komende jaren wordt bijna alle capaciteit voor het maritieme domein vervangen.

Way ahead voor de marine na de Defensienota

Alvorens in te gaan op de doorontwikkeling van het CZSK  eerst iets over de randvoorwaarden om de krijgsmacht überhaupt in staat te stellen te groeien.

In de Defensienota 2018 wordt gesproken over het herijken van het defensiebeleid in 2020. De minister van Defensie heeft het dan steeds over haar lange lijnen. Wat zij precies hieronder verstaat is speculeren, maar uit interviews blijkt dat zij in 2020 een visie wil uitrollen over de toekomst van de krijgsmacht. Over de financiering van deze (versterkte?) krijgsmacht is het ook koffiedik kijken, maar wel heeft zij aangegeven positief te staan tegenover een motie van de CU en D66 uit juni 2018 waarin wordt gepleit voor een defensiefonds, vergelijkbaar met het infrastructuurfonds zoals beheerd door Rijkswaterstaat. Naar onze mening zal in het defensiefonds steeds vijftien jaar vooruit gekeken moeten worden naar de toekomstige geopolitieke situatie in de wereld en zal op basis van deze analyse de operationele inrichting van de krijgsmacht, inclusief de bijbehorende financiering, bepaald dienen te worden. Afgezien van een gestructureerde aanpak van de ontwikkeling van een strategische visie, is het voordeel dat de toegekende financiële middelen aan het defensiefonds minder eenvoudig kunnen worden weggehaald door roulerende kabinetten.

De kans dat de nota ‘Herijking Defensiebeleid’ in 2020 zal leiden tot concrete besluiten moet worden afgewacht. Er zal waarschijnlijk een strik om het rapport ‘Herijking Defensiebeleid’ gaan en netjes worden doorgeschoven naar het volgende kabinet na Rutte III. Het nieuwe kabinet zal dan de nota opnieuw bezien op basis van een aantal overwegingen zoals: ’s lands financiën in algemene zin, in het bijzonder de teruglopende aardgasbaten en de hoge kosten die samenhangen met de transitie van de Nederlandse samenleving en industrie naar schone(re) energiebronnen. Verder de doorontwikkeling van de defensiebegrotingen van andere Europese NAVO-landen, de richting waaruit de politieke wind waait na de verkiezingen van 2020 in de Verenigde Staten, het effect van de Brexit, etc. Ook zal gekeken moeten worden in hoeverre Defensie in staat is gebleken de voorgenomen investeringen in de periode 2018-2021 te realiseren en wat er terecht is gekomen van de ambitie de defensieorganisatie te vullen met personeel. Kortom, het is de vraag of het politiek establishment van na 2021 niet opnieuw een truc uit de kast haalt om keuzes betreffende Defensie uit te stellen, de financiering te laten zoals die is en in het midden te laten op welke wijze toe te groeien naar een defensiebudget van 2% bbp in 2024 zoals afgesproken op de NAVO-top in Wales in 2014.

Terug naar een voor haar taken berekende marine in een onrustige wereld. Er vanuit gaande dat de geplande investeringen in het CZSK ook daadwerkelijk worden gerealiseerd, is de omvang van de krijgsmacht ter zee te klein. Het ontbreekt simpelweg aan voldoende combattants, CS- en CSS-eenheden om robuust en met voldoende voortzettingsvermogen op een zo’n veilig mogelijke manier te opereren. Wil de marine weer op taakgroepniveau (het equivalent van een brigade) opwerken, trainen en zo nodig ingezet worden in het hoogste deel van het geweldsspectrum, dan dient ook NLMARFOR, de operationele brigadestaf van de marine, uitgebreid en gevuld te worden met personeel. Het CZSK heeft begin 2018 een zogenoemd sail plan ‘CZSK op weg naar 2030’ uitgebracht. In dit goed doortimmerde plan zijn verschillende sporen uitgewerkt op basis van de budgetontwikkelingen zoals geformuleerd in de Defensienota 2018. In ons deel ‘Way Ahead Koninklijke Marine’ is het uitgangspunt dat het budget voor de krijgsmacht vanaf 2025 doorgroeit naar 2% van het bbp en daartoe in 2020 de politiek bestuurlijke basis wordt gelegd. Met het oog op de komende discussie over de herijking defensiebeleid in 2020 willen wij enkele belangrijke lange lijnen kort toelichten: personeel, materiaal, cyberdomein en de maritieme infrastructuur.

Personeel

Krijgsmachtbreed geldt de personeelsparagraaf als het belangrijkste spoor. Met te weinig medewerkers, geen voor haar taken berekende krijgsmacht! De ambitie in het sail plan staat als een huis en blijft ook na 2020 valide, namelijk: ‘Het CZSK is volledig gevuld en de arbeidsvoorwaarden zijn concurrerend op de arbeidsmarkt. De marine voert een modern en adaptief personeelsbeleid en is daarmee een aantrekkelijke werkgever’. Punt van aandacht is, hoe dit te realiseren. Volgens de Personeelsrapportage 2017, die loopt tot en met 1 januari 2018, is de vulling van het personeelsbestand CZSK uitgekomen op 85,1%. Feit is dat het vullingspercentage voor militair personeel krijgsmachtbreed nog steeds daalt en dus ook het CZSK er nog niet in is geslaagd het vullingspercentage om te buigen naar een hogere score. Met andere woorden, zowel op het gebied van het werven, het opleiden en het behouden van personeel moeten alle zeilen bijgezet worden om het doel, volledig gevuld, in 2020-2021 te realiseren en daarna te bestendigen.

Maar ook de primaire arbeidsvoorwaarden zijn anno 2018 niet concurrerend op de arbeidsmarkt. Het is niet uit te leggen dat een beginnend medewerker met een wetenschappelijke opleiding bij de Rijksoverheid start in schaal 11 en een beginnend officier bij Defensie, ook met een wetenschappelijke opleiding, start in schaal 9! Nog nijpender is de situatie bij de onderofficieren, de ruggengraat van de krijgsmacht. Het basissalaris van de onderofficieren in de leeftijdscategorie 28-35 jaar moet omhoog. Ook de oefen- en vaartoelages dienen aangepast te worden aan de mores van deze tijd. In het artikel ‘Militairen op missie verdienen onder het minimumloon’, gepubliceerd op de site van Follow the Money (FTM), wordt voorgerekend dat bij oefeningen of ernstinzet het uurloon zakt tot onder het minimumloon!

Materiaal

De grondgedachte bij nieuw materieel is standaardisatie. Denk daarbij aan het Duitse Volkswagen AG dat o.a. de merken Volkswagen, Skoda en Seat voert. Het koetswerk is per merk verschillend maar de motoren, vele systemen en knopjes zijn gelijk. Met dat uitgangspunt is het de bedoeling het aantal verschillende scheepsklassen en systemen terug te brengen. De vervangers van de M- en LC-fregatten worden gebaseerd op een gemeenschappelijk platform waarna, naar gelang de beoogde taken van het schip, diverse soorten wapensystemen worden geïnstalleerd. Ook op componentenniveau, zoals de machinekamer, de brug, maar ook modulair opgebouwde software is het de bedoeling zo ver als mogelijk te standaardiseren. Het voorgaande resulteert in:

  • het fregattenbestand op te hogen van vier LCF-en twee M-fregatten naar 12 tot 16 fregatten. Daarmee kan permanent en met voldoende voortzettingsvermogen een afgeoefende taakgroep worden ingezet op alle geweldsniveaus. Nationale en internationale verplichtingen kunnen worden nagekomen op een zo veilig mogelijke manier;
  • het afstoten van de OPV’s. Het zal in de toekomst steeds moeilijker worden te voorspellen of een area of operation een laag risicoprofiel kent en daarmee geschikt is voor inzet van een OPV;
  • shooters aan te schaffen voor het uitschakelen van (intercontinentale) ballistische raketten en het bestrijden van landdoelen vanuit zee;
  • de vier nieuwe onderzeeboten, de vervangers van de Walrus klasse, aan te vullen met een derde batch van twee onderzeeboten en daarmee het tactische en strategisch voortzettingsvermogen van de marine, het Koninkrijk der Nederlanden en het Europese deel van de NAVO te verstevigen;
  • de zes nieuwe mijnenbestrijdingsvaartuigen, de vervangers van de huidige mijnenjagers van de Alkmaar klasse, uit te breiden tot acht vaartuigen. Steeds kunnen dan twee mijnenbestrijdingsvaartuigen operationeel worden ingezet;
  • een tweede CS- schip om de groeiende vloot te voorzien van voldoende voortzettingsvermogen;
  • samen met Duitsland een tweede joint support ship (JSS) te verwerven waarmee strategisch transport en seabasing capaciteit wordt zekergesteld;
  • de landing platform dock ships (LPD’s), al dan niet in samenwerking met Duitsland, te vervangen door twee landing helicopter dock ships (LHD’s);
  • de Zr.Ms. Mercuur, HOV’s en Zr. Ms. Pelikaan te vervangen door vier multifunctionele auxilary ships;
  • het opleidingsschip Van Kinsbergen te vervangen door twee multifunctionele auxilary ships voor alle ‘natte’ opleidingen voor officieren en schepelingen;
  • een versterkte duik- en demonteer (D&D) groep en maritieme EOD groep. Een D&D eenheid is voorzien voor de Caribische eilanden;
  • de vijf duik- en demonteer-vaartuigen te vervangen door twee multifunctionele D&D schepen en vier D&D vaartuigen voor de grote rivieren, kust- en binnenwateren;
  • een versterkte militaire aanwezigheid op en rondom de eilanden in het Caribische gebied;
  • twee MCG’s, ieder opgebouwd uit een volwaardige staf, vier raiding squadrons en voldoende CS- en CSS-eenheden om volledig of per squadron groep zelfstandig te kunnen opereren op het hoogste geweldsniveau;
  • een NLMARSOF eenheid waarbij de organieke CS- en CSS-capaciteiten evenredig zijn opgeschaald met de Combat SOF-eenheden. Voor ernstinzet worden taakgeorganiseerde MARSOF-eenheden lock, stock and barrel toegewezen aan SOCOM;
  • een versterkte Surface Assault and Training Group (SATG) om vanuit zee de verbindingsfunctie naar land te verzorgen en operaties mogelijk te maken in de littoral en riverine,
  • een tweede Seabase Support Group voor het ondersteunen van de groeiende operationele eenheden van het Korps Mariniers;
  • het aantal maritieme gevechtshelikopters op te schalen in lijn met groei van de vloot;
  • een maritieme middelzware transporthelikopter te verwerven voor het opereren vanaf de amfibische schepen, CS-schepen en de multifunctionele  auxilary ships;
  • drones verwerven die geschikt zijn voor het vergaren van informatie boven zee en in de littoral;
  • het verwerven van long range patrol aircraft, te verwerven in Europees verband, voor veiligheid op en vanuit zee, beïnvloeden van land- en zeegevecht, onderzeebootbestrijding, etc.
LCF-fregat

Het cyber domein

Het domein cyber zal in de toekomst grote impact hebben op gevechtsoperaties op en vanuit zee, net zoals cyberoperaties die hebben voor het land- en luchtgevecht. CZSK dient een cyberoperatie te kunnen ondersteunen. Een voorbeeld hiervan zou kunnen zijn het door middel van een gerichte kinetische actie een militair serverpark uit te schakelen, zodat de cyberoperatie kan slagen. Het omgekeerde moet ook kunnen. Een lokale commandant moet door middel van een cyberoperatie ondersteund kunnen worden bij het behalen van de doelen van zijn missie. Bijvoorbeeld, het manipuleren van de vijandelijke communicatiesystemen in de area of operations (AoO) of het afslaan van een distributed denial of service (DDOS) aanval op de eigen scheepssystemen. De commandant dient natuurlijk te begrijpen wat het effect is op de te behalen doelen als veranderingen optreden in de prestaties van de vijandige of eigensystemen (cyberdomein). Dit wordt cyber situation awareness genoemd. De lokale commandant kan met deze informatie de risico’s optimaal mitigeren en freedom of movement (FoM) creëren voor de eigen eenheden.

‘Cyber-slagkracht’ is een optelsom van verschillende drivers in het cyber domein, te weten: offensieve en defensieve operaties. Bij offensieve cyber operaties worden vijandige systemen gemanipuleerd of uitgeschakeld. Bij defensieve cyber operaties wordt juist getracht te voorkomen dat de vijand eigen systemen kan manipuleren of uitschakelen. Momenteel zijn in Nederland verschillende organisaties actief in het militaire cyberdomein. Zo zijn het Defensie Cyber Commando (DCC) en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheid Dienst (MIVD) verantwoordelijk voor offensieve cyberoperaties. Deze capaciteit kan overal in de wereld worden ingezet. Defensieve cyber operaties zijn op dit moment belegd bij de verschillende krijgsmachtdelen die dus zelf verantwoordelijk zijn voor de beveiliging van hun systemen.

Een andere ontwikkeling is die van big data. Big data wordt gecreëerd doordat steeds meer systemen data produceren, opslaan en delen met andere systemen. De eerste uitdaging is de grote hoeveelheden data te verzamelen, dan real time te analyseren en deze vervolgens in te zetten ten faveure van een operatie. Voor CZSK geldt dit bijvoorbeeld voor de grote hoeveelheden data over geluidsprofielen van oppervlakteschepen en onderzeeboten die real time geanalyseerd en aangewend dienen te worden voor een operatie.

Hoe nu de taken en rollen in het cyber domein zo doeltreffend mogelijk te organiseren binnen de krijgsmacht? Momenteel zijn offensieve cyber operaties voorbehouden aan het DCC en de MIVD. Het is dan ook voor de marine van groot belang dat NLMARFOR en andere maritieme operationele staven zodanig zijn ingericht dat connectors zijn voorzien waarmee snel een element van het DCC/ MIVD kan worden ingeplugd om cyber-slagkracht te genereren voor een operatie op en vanuit zee. Daarnaast dienen er vaste entiteiten te zijn voorzien binnen de organisatie van CZSK om defensieve cyber-operaties te organiseren met als doel de eigen systemen zo goed mogelijk te beschermen tegen cyber aanvallen van mogelijke tegenstanders, zodat commandanten FoM behouden bij het uitvoeren van hun missie.

Maritieme infrastructuur

De natte maritieme infrastructuur (steigers) in Den Helder dateert uit de jaren vijftig en het grote dok van de marine uit de jaren tachtig.  Na intensief gebruik en veranderende scheepsgroottes zijn zij toe aan vervanging. Het vervangen van de steigers betreft niet alleen de betonnen pijlers die in het water liggen maar ook de technische infrastructuur in de pijlers (zoals water, elektriciteit, etc.) Ook het grote dok is in de toekomst aan vervanging toe. De grote schepen zoals de LPD’s, JSS’s en CSS’s passen niet meer in het dok waardoor er geen groot onderhoud meer in Den Helder aan deze schepen kan worden gegeven. Omdat het nog steeds de bedoeling is dat het onderhoud grotendeels in Den Helder wordt uitgevoerd, zal het dok moeten worden aangepast.

Door de uitbreiding van landingsvaartuigen van het Korps Mariniers en de grotere eenheden voor strategisch transport zal ook de infrastructuur van de Joost Dourleinkazerne op Texel (De Mok) en de haven in Vlissingen moeten worden aangepast. De Mok dient geschikt te zijn om eerste- en tweedelijnsonderhoud te geven aan meerdere landingsvaartuigen en riverine vaartuigen. In de Eemshaven kan Defensie momenteel de laad- en losinfrastructuur inhuren voor civiele en militaire transportschepen. Mocht er een multifunctionele kazerne komen in Vlissingen, dan dient een bewaakt overslagterrein en een roll-on roll-off (RORO) steiger te worden gerealiseerd voor het parkeren en aan/van boord nemen van voertuigen voor de JSS’en, vervangers van de LPD’s en civiele schepen.

Omdat de marine groter wordt zijn er meer militairen benodigd die moeten worden opgeleid, ondersteund en gehuisvest. Niet alleen op de Nieuwe Haven in Den Helder maar ook op het Koninklijk Instituut voor de Marine, Fort Erfprins, Maritiem Vliegkamp de Kooy, de Marinierskazernes in Doorn (Vlissingen), Rotterdam, Texel en de locaties in de West. Niet alleen zullen de diverse legerings-, trainings- en cateringlocaties moeten worden uitgebreid, maar een groot deel van de huidige locaties zal ook moeten worden gemoderniseerd om te voldoen aan de hedendaagse normen.

Tenslotte nog aandacht voor het voornemen het marine-etablissement in Amsterdam af te stoten. Gelukkig zijn het Rijk en de gemeente Amsterdam zeer onlangs grotendeels teruggekomen op dit besluit. Deze locatie is van strategisch belang en dient behouden te blijven als mobilisatiepunt voor de DSI en andere interventie-eenheden van Nederland. Internationale steden als Amsterdam, met veel gevestigde systeembedrijven, internationale instituten, miljoenen toeristen per jaar kennen een aanzienlijk risico op terroristische aanslagen en bedreigingen (denk aan de bomaanslagen in New York, Londen, Brussel en Madrid). Snelle militaire ondersteuning in de hoofdstad kan niet worden gegarandeerd als er niet een steunpunt nabij het centrum bestaat, waarvandaan kan worden geopereerd. Daarnaast dient, gelijk aan nu, Amsterdam als werving- en selectiecentrum te worden aangehouden voor de krijgsmacht.