Het oorlogsverleden van de familie Vlietsra, geschreven op basis van een interview
Dit laatste is het geval als ik oud-collega Gerrit Vlietstra thuis opzoek. Hij is al weer tien jaar met functioneel leeftijdsontslag. Daarvoor werkte Gerrit als humanistisch raadsman op de vliegbases Leeuwarden en Twenthe. Terwijl hij herinneringen ophaalt aan zijn uitzendingen met een F-16 detachement in Italië in het kader van het afdwingen van een vliegverbod boven voormalig Joegoslavië, verschuift het gespreksonderwerp langzamerhand richting oorlogservaringen van zijn ouders en grootouders. Nu is het zo dat in veel familiegeschiedenissen de grote gebeurtenissen van de vorige eeuw resoneren. Bij de ene familie wat luider dan bij de andere. In het geval van de familie van Gerrit is dit laatste zeker het geval. Laten we bij de grootvaders beginnen.
Grootvaders
Grootvader van moeders kant, Johannes Annas, is een Duitser. Hij dient in de Eerste Wereldoorlog als Sturmmann bij Verdun. Dat betekent dat je op bevel als eerste de loopgraven uitstormt om de aanval te openen. Hij verdient daarmee het ijzeren kruis tweede klasse en het erekruis met zwaarden. De zwaarden geven aan dat je deelgenomen hebt aan het gevecht. Grootvader Johannes komt niet onbeschadigd uit de strijd. Er ontbreekt een duim. Volgens Gerrit kan het zijn dat hij zich opzettelijk ongeschikt heeft gemaakt om onder frontdienst uit te komen. ’Soms stak men ‘s nachts weleens z’n hand boven de loopgraaf uit met daarin een brandende sigaret in de hoop dat de vijand er op schoot. Verloor je daarbij een deel van je hand dan kon het zijn dat je ongeschikt bevonden werd voor de dienst’. Zeker weten doet Gerrit het niet. Het kan ook een ‘echt’ opgelopen verwonding zonder opzet zijn. Maar hoe het ook zij, het heeft hem in ieder geval heelhuids thuisgebracht en misschien behoed voor erger.
Opa Vlietstra maakt een hele andere keuze dan zijn Duitse tegenhanger. Voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog werkt hij als arbeider bij boeren in Friesland, Groningen en Duitsland. Vlietstra vult zijn karige bestaan aan met vissen en stropen. Het is een vrij leven, dat hij niet wil opgeven voor de dienstplicht. Ook voelt hij er niets voor om een ander dood te schieten noch om zelf doodgeschoten te worden. Een oproep negeert hij dan ook. Het duurt niet lang of de Marechaussee pakt hem op en hij belandt in de gevangenis. Volgens Gerrit houdt zijn grootvader het daar niet uit. ’Ze maken hem alsnog tot dienstplichtig soldaat. Hij krijgt als taak om Belgische soldaten en onderofficieren te bewaken die in een kamp noord van Harderwijk geïnterneerd zitten’. Vanwege neutraliteit meende de Nederlandse overheid dat deze mensen, op de vlucht voor oorlog, niet vrij mochten rondlopen.
Vader Bas
Opa Vlietstra mag dan verknocht zijn aan het Friese platteland, zijn zoon Bas is dat allerminst. Op het keuterboerderijtje in Drachtstercompagnie is geen droog brood te verdienen. In een geschreven terugblik verhaalt Bas: ’Halverwege de jaren dertig vertrek ik als boerenknecht naar Duitsland. Daar liggen betere kansen totdat ik in 1936 opgeroepen word voor de militaire dienstplicht. Er volgt een opleiding in Utrecht tot hospitaalsoldaat. Na mijn diensttijd kan ik weer in Duitsland aan de slag’. Bas hoort op de radio toespraken van Hitler en begint ijverig de kranten te lezen. Van thuis ontvangt hij een brief met de mededeling dat hij beter thuis kan komen omdat binnenkort in verband met oorlog de grenzen weleens gesloten kunnen worden. In 1939 breekt de oorlog in Europa uit en Nederland mobiliseert. Bas keert terug en geeft gehoor aan de mobilisatieoproep. Hij wordt gestationeerd in Termunten, op de grens van de provincie Groningen met Duitsland. Noordelijker kan bijna niet. Zijn taak is om ziekenrapport af te nemen. Op de fiets gaat hij de boerderijen af waar soldaten ingekwartierd zijn en noteert wie er ziek is. Daarna gaat hij op de fiets verslag uitbrengen in Termunterzijl bij de legerarts. Er volgt een kort intermezzo op de vliegbasis Leeuwarden. Na enkele weken wordt de eenheid weer verplaatst naar Termunten. Tot op 10 mei de Duitsers het land binnenvallen. ’Gebrul, lawaai, paniek! Iedereen neemt de benen. Van tevoren heb ik al doelbewust burgerkleren meegenomen. Ik steel een fiets en ga er ook vandoor. Als deserteur kan ik de doodstraf krijgen. In de chaos vlak na de inval heeft niemand door dat ik er tussenuit gepiept ben. Na enkele dagen krijg ik op het huisadres een oproep van de bezetter om me te melden voor demobilisatie. Daar geef ik gehoor aan’.
Vervolgens gaat Bas voor een Friese firma in Frankrijk werken aan een vliegbasis in de buurt van La Chapelle. Later, in 1942, werkt hij voor dezelfde firma in Braunschweig, Duitsland, aan de beruchte Hermann Göring Werke. Af en toe gaat Bas terug naar Nederland, maar wil er niet blijven. Hij weet waar hij aan toe is in Duitsland. In Nederland is het maar afwachten waar je terechtkomt. In Mülheim, het Ruhrgebied, ontmoet hij Ada, zijn vriendin en latere echtgenote. Als daar de geallieerde bombardementen beginnen, gaat Bas naar Den Haag. Op een affiche van het Rode Kruis ziet hij dat er personeel gevraagd wordt om te werken bij de Nederlandse Ambulance aan het oostfront. Onder dwang van de bezetter heeft het Rode Kruis eind 1941 de Nederlandse Ambulance opgericht om het Freiwilligen Legion Niederlande aan het oostfront medisch te ondersteunen. ’Als voormalig hospitaalsoldaat spreekt dat werk mij enorm aan’. Vaag weet Bas zich nog te herinneren hoe feestelijk de Ambulance werd binnengehaald uit Finland ten tijde van de oorlog met de Sovjet-Unie. Hij ziet zijn kans schoon en meldt zich aan. Er volgt een opleiding in Sennheim die op SS-leest geschoeid is. Op het uniform prijkt het embleem Wolfsangel, een runensymbool. Daarna een vervolgopleiding in Oranienburg, bij Berlijn. ’Daar zie ik voor het eerst lange colonnes gevangenen langskomen. Het begrip concentratiekamp zegt mij op dat moment nog weinig. Er komt op dat moment zoveel op mij af dat ik het beschouw als iets dat erbij hoort. Ook in Polen kom ik in een concentratiekamp. Ik herken de volle omvang van wat daar plaatsvindt, maar vind het kennelijk net als iedereen normaal tot na de oorlog’.
… om te werken bij de Nederlandse Ambulance aan het oostfront
Na de opleiding vertrekt Bas van Berlijn naar Kiev, waar de Ambulancedienst ge- plaatst wordt. Het is hard werken. De gewonden komen en gaan. Enig vertier vindt hij in het bezoeken van de opera. Het gebouw uit de tijd van de tsaar staat te midden van alle puinhopen nog overeind. De sfeer bij de eenheid is niet geweldig. De baas, Nieuwenhuis, is uitgesproken bot. ’Het wordt er niet beter op als ik voor zwarte handel vijf dagen de bak in moet. Ik heb legersokken geruild voor tabaksbladeren. In de gevangenis is het niet veilig. Bij bombardementen kan je geen kant op’. Als de Duitsers ergens een slag verloren hebben, is Bas er getuige van hoe de Russische gevangenen worden afgetuigd. ’Niemand kan je toevertrouwen wat je echt denkt of zou willen. Het is ieder voor zich’. Om dichter bij het front te zijn, verplaatst de eenheid zich duizend kilometer noordelijker naar Cholm. ’Wat me bijgebleven is, is dat ik op dienstreis moest om spullen op te halen uit een concentratiekamp. Ik kan me de naam van het kamp niet meer herinneren. In de hallen liggen duizenden radiotoestellen opgestapeld. Hier zie ik echte ellende. Met de gevangenen durf ik niet te praten. In het voorbijgaan zeg ik alleen tegen hen ”Hou nog even vol, het komt goed”. Iedereen weet donders goed dat de nazi’s aan het verliezen zijn’. Vanuit Cholm spreidt een deel van de eenheid zich uit over het front om daar hoofdverbandplaatsen op te zetten. Bas vindt niet ver van de Oostzee zijn standplaats. Hij draait voornamelijk nachtdiensten. Jongens met de meest afschuwelijke wonden wor- den binnengebracht. Morfine biedt nog enige troost voor de patiënten. Hij is er niet zuinig mee. Ook voor zichzelf niet. Voor zijn dienst er op zit, injecteert hij zichzelf met een flinke dosis van het spul. Hij zweeft het bed in. Het is de enige manier om er niet onderdoor te gaan.
Vervolgens verplaatst de eenheid zich richting Leningrad. Er volgt een aaneenschakeling van oorden, plaatsen en fronten. Hoe hij eraan komt, weet Bas zelf niet. Maar op een gegeven moment is hij geveld door paratyfus. In een veldlazaret zweeft hij tussen leven en dood. Bas wordt in 1944 overgebracht naar Reval, het huidige Tallinn, Estland. Als hij aan de beterende hand is, wordt hij naar de haven gebracht. Er is een landverhuizing aan de gang. Mannen, vrouwen, kinderen, alles en iedereen wil aan boord van de ‘Moero’. Bas krijgt als patiënt een zwemvest aangereikt en wordt naar het ruim gebracht waar rijen met bedden staan voor alle gewonden. ’s Avonds vertrekt het schip. Op het dek klinkt muziek, gezang en lawaai. Maar ’s ochtends om elf uur hoort Bas wat anders, een vreselijke knal. Op 22 september 1944 slaat een vliegtuigbom van de Sovjetluchtmacht in. Er gaat zich een ramp voltrekken. Met het zwemvest in zijn éne hand voelt hij met zijn andere hand dat de trap helemaal naar één kant wordt getrokken. Het halve schip is al gezonken. Alles drijft en zinkt. De gewonden blijven schreeuwend achter. Gegil, chaos. Een matroos trekt hem omhoog, knoopt zijn zwemvest vast en beveelt hem overboord te springen. Het water is steenkoud. ’Ik probeer zover mogelijk bij het zinkende schip vandaan te komen. Vervolgens weet ik me vast te klampen aan een omgekeerde reddingsboot. Drie uur later komt een Duits marineschip langszij. Een vrouw springt te vroeg en komt in de schroef van het schip terecht. Ik laat me opnieuw in het koude water zakken. Een matroos gooit een touw met een lus toe. Met m’n been in de lus, word ik aan boord gehesen. Met alcohol breng ik weer wat leven in m’n lijf’. De meeste opvarenden, 660 mensen, komen om. De enige angst die Bas nu nog heeft, is getroffen worden door nog een bom van een Russisch vliegtuig. Gelukkig komt het schip behouden in Hamburg aan.
Bas heeft een kort verlof verdiend en brengt het door in Saarn, een wijk in Mülheim. Maar het is geen pretje in het Ruhrgebied. Het is iedere dag rennen voor je leven. De geallieerde bombardementen zijn moordend. Na het verlof gaat Bas terug naar Hamburg. Het is eind 1944. Dezelfde avond nog gaat hij aan boord van een schip naar Kurland, een regio in Letland waar op dat moment ook het Nederlandse SS-legioen gelegerd is. Het gebied is omsingeld door de Russen. Alleen de Oostzee biedt nog een uitweg. Bas doet nu gelijk het zwemvest aan en blijft de hele nacht aan dek. De hoofdverbandplaats is ondergebracht in een bunker. Stalinorgels geven hen geen moment rust. Van daaruit gaat de eenheid naar die plekken waar de troepen het hevigst onder vuur zijn gekomen. Op een ochtend is aan een bosrand het vuurcontact met de Russen zo hevig dat hele rijen bomen weggemaaid worden. ’Voor me zie ik iemand gewond neervallen. Gebukt ren ik ernaartoe om hulp te bieden. Op dat moment hoor ik een snerpend geluid en voel een stekende pijn. Ik ben net boven de knie door een kogel geraakt. De oorlog is voor mij voorlopig afgelopen’. Bas wordt verbonden en afgevoerd. Op de een of andere manier is hij van Kurland in Duitsland terecht gekomen. Door de linies heen of per schip? Het is niet terug te vinden in het verslag, maar waarschijnlijk dat laatste. Misschien heeft de morfine de herinnering doen vervagen. Het is een wonder dat Bas überhaupt Duitsland heeft gehaald. Hij is ontsnapt aan de hel waarin meer dan 300.000 Duitsers en Russen sneuvelen.
Het is al 1945 als Bas vanuit Pommeren richting Berlijn vlucht. Hij moet oppassen, want iedere Duitser met iets op zijn kraag kan hem bevelen: ‘Mit gesicht zum feind’. ’Al lopende probeer ik iedereen met een uniform aan te vermijden. Onderweg slaap ik bij de boer. Soms kan ik een stuk meerijden met een vrachtwagen’. En zo komt Bas in Berlijn aan. Het is daar een grote puinhoop, totale chaos. De Russen veroveren wijk voor wijk. Overal rennende mensen. Met luidsprekers wordt iedere weerbare man en jongen opgeroepen de stad te verdedigen. Tijd om het uniform te verwisselen voor een burgerkloffie. Wel uitkijken dat je niet betrapt wordt. Er hangen genoeg jongens aan de bomen die betrapt zijn op diefstal. Ze bungelen aan een tak met een bord op de buik met het opschrift ‘heeft gestolen’. Maar wat telt nog? Het is toch een verloren zaak. Duitsland is op een haar na verslagen.
Bas gaat op zoek naar een treinstation. Hij heeft geluk. Er staat een stampvolle trein op het punt te vertrekken. Na een eeuwigheid van wachten is het eindelijk zover. De trein rijdt langzaam het station uit, maar even buiten Berlijn gaat de trein niet verder. De locomotief heeft de geest gegeven. Dan maar langs ’s heren wegen besluit Bas. Weer meeliften op boerenkarren en lopen tot hij in Hamburg aankomt. Bas belandt in een kamp waar arbeiders verblijven, Nederlanders en Belgen. Van daaruit worden ze overgebracht naar een groter kamp van de Amerikanen. ’Hier ontmoet ik nog een paar mensen van de ambulancedienst, onder andere kokkie en een verpleegster. Kokkie was in Cholm nog tafeldame geweest van Himmler toen hij daar op bezoek was. Iedereen in het kamp wordt gecontroleerd op tatoeages. Ook ik heb mijn bloedgroep laten tatoeëren. Handig als je bloed nodig hebt’. Bas wacht een onvermijdelijke arrestatie niet af. Stiekem verlaat hij het kamp en trekt richting Ruhrgebied, op weg naar zijn vriendin Ada. De lange reis eindigt in Kettwig waar Ada als verpleegster de vuurstormen overleefd heeft. Wat zij in haar werk moet hebben meegemaakt, gaat ons voorstellingsvermogen te boven. Het hele Ruhrgebied is weggebombardeerd. Gelukkig is er ook nog een beetje humor. Bas herinnert zich de volgende grap: ’Een Amerikaanse soldaat zegt tegen een Duitser, ”Als ik op het Empire State Building sta, kijk ik over heel New York”. Waarop de Duitser zegt, ”Als ik op een emmer zit kijk ik over heel Keulen heen”.’
Het einde van de oorlog
De oorlog is ten einde. Ada en Bas maken er het beste van in het vernietigde Duitsland. Overal is voedselschaarste. Af en toe glipt Bas de grens met Nederland over voor familiebezoek. Tijdens een van die bezoeken krijgt Bas te horen dat zijn vijf jaar jongere broer Gerrit vlak voor de bevrijding door de Duitsers met vier andere verzetsstrijders geëxecuteerd is. Gerrit meldt zich in 1942 aan als aspirant politieagent in Schalkhaar. In die plaats is, als direct gevolg van ‘slap’ optreden van de toenmalige politie bij de Februaristakingen, een op bevel van de Duitsers opgerichte politieschool ondergebracht. Iedereen die na mei 1941 bij de Nederlandse politie solliciteert, moet aan de Westenbergkazerne in Schalkhaar een op nazi-ideologie gestoelde militaristische training volgen. Ook Gerrit doorloopt daar de opleiding en wordt eerst in Brabant en later in Den Haag tewerkgesteld. In deze stad, maar ook elders in het land zijn er problemen met een aantal ‘Schalkhaarders’, die anti-Duits blijken te zijn. Zij hebben wapens ontvreemd en spioneren voor de ondergrondse.
… dat zijn vijf jaar jongere broer Gerrit … met vier andere verzetsstrijders geëxecuteerd is
Dat is ook de reden dat Polizeiführer Rauter het uiteindelijk niet aandurft om de standaard met karabijn uitgeruste ‘Schalkhaarders’ mee te laten strijden met de Duitsers. Zij kunnen dan immers zich gemakkelijk van binnenuit tegen de bezetter keren. In de periode augustus-september 1944 worden zelfs diverse compagnieën van het politieopleidingsbataljon opgeheven vanwege twijfel over hun oprechtheid en betrouwbaarheid jegens de Duitse zaak. Hoelang Gerrit al deel uitmaakt van het verzet is niet duidelijk, maar na Dolle Dinsdag, 5 september 1944, duikt hij onder in de Zuidwesthoek van Friesland. Het verzet heeft rond het Sneekermeer belangrijke wapenopslagplaatsen liggen. Als Gerrit en vier andere verzetsmensen worden verraden, is de Sicherheitsdienst op de hoogte van het bestaan van die opslagplaatsen. Bij zoekacties worden wel wapens aangetroffen, maar de resultaten vallen tegen. De getergde SD-commandant Ströbel is razend. Uit wraak laat hij hen executeren. Het graf van Gerrit en de andere verzetsstrijders wordt pas anderhalf jaar later gevonden op aanwijzing van een Duitser met gewetenswroeging die bij de executie aanwezig was.
Epiloog
Het contrast tussen beide broers lijkt groot. Maar misschien probeerden beiden te ontsnappen aan de verstikkende armoede en het beklemmende milieu van de ‘Skieding’, een streek achter Drachtstercompagnie waar Friesland overgaat in Groningen. Broers verdwaald in een oorlog. De een sterft op 6 april 1945 als verzetsheld aan de IJsselmeerdijk in Gaasterland door een Duits vuurpeloton, de ander overleeft de oorlog aan het oostfront maar draagt zijn verleden een leven lang met zich mee. In het voorjaar van 1948 wordt Bas bij de grens aangehouden door de marechaussee. De rechtbank ziet hem niet aan voor een zwaar geval. Na negen maanden zit zijn straf er op. In 1949 kan Ada met hun dochter Christa overkomen uit Duitsland. Er komen nog twee kinderen, Vera en Gerrit. Het zou geen gemakkelijke tijd worden, maar dat gold in die tijd voor meer gezinnen. Uit het bovenstaande relaas blijkt wel dat grote gebeurtenissen ook grote gevolgen hebben. Maar voorafgaand aan die gevolgen zitten individuele morele afwegingen en beslissingen. Goed of fout? Wie zal het zeggen? Het is allemaal niet zo eenduidig. De ene grootvader van Gerrit is dienstweigeraar, maar wordt toch gedwongen onschuldige mensen te bewaken, die mede door toedoen van zijn Duitse opa op de vlucht zijn geslagen. Vader Bas deserteert bij de eerste de beste gelegenheid als de Duitsers binnenvallen, maar begeeft zich later vrijwillig in de hel van het oostfront. Ondertussen sluit zijn oom en naamgenoot Gerrit zich aan bij het verzet en wordt nog vlak voor het einde van de oorlog geëxecuteerd. Als je met die verhalen bent opgegroeid, heb je geen geschiedenisles meer nodig.