Redactioneel
Wordt het een hete of een lauwe zomer dit jaar? Of moeten we ons opmaken voor een koude douche? De afgelopen maanden heeft er in Brussel en daarbuiten op veel dossiers overleg plaatsgevonden en hebben de verschillende Europese lidstaten hun positie in het internationale krachtenveld moeten bepalen en innemen. Op enkele momenten is men tot op ministerieel-en regeringsleider-niveau bij elkaar geweest om van gedachten te wisselen over onze gezamenlijke veiligheids- en defensiepolitiek. Dit in de context van de 2% norm en burden sharing, het gaat over de toekomst en cohesie van het NAVO-bondgenootschap en de rol van de Europese lidstaten. In deze zomereditie van Carré, die traditiegetrouw begin augustus bij u op de mat valt, bieden we u graag een moment van reflectie en gaan we als redactie met ons Vierkant Beschouwd in op dit spanningsveld. Het lijkt aan de ene kant alsof we het in Europa op heel veel punten eens zijn en dat ook met elkaar steeds uitspreken, maar tegelijkertijd laten veel resultaten op zich wachten. En met de isolationistische koers van de Amerikaanse president Trump en een Brexit om de hoek, moeten de Europese landen samen zo langzamerhand wel boter bij de vis gaan leveren. Waar liggen de issues en in hoeverre spelen ook andere dossiers of aspecten een conflicterende rol? Want niet iedereen is het met elkaar eens, in Brussel zien we een groot aantal meningsverschillen en het ene dossier heeft direct of indirect invloed op het andere.
De mijnenjager Zr. Ms. Zierikzee

Europese samenwerking op militair gebied

Zoals gezegd, er gaat veel goed, op het vlak van Europese samenwerking moeten we positief blijven denken en het glas is vanzelfsprekend half vol. Nederland timmert daarbij goed aan de weg met het military mobilityproject dat vorig jaar als initiatief werd gelanceerd. Dit is een Permanent Structured Cooperation(PESCO) project dat door iedereen met applaus en lof is ontvangen, vooral omdat het pragmatisch en uiterst concreet is. In PESCO werken 25 Europese lidstaten intensief met elkaar samen met als bedoeling dat deze landen eerder bereid zijn deel te nemen aan Europese missies en operaties. Daarnaast moet door PESCO de ontwikkeling en aanschaf van materieel efficiënter worden wanneer de landen dat met elkaar doen. De noodzaak om te investeren in military mobilitywordt door iedereen onderschreven, maar zonder verregaande inspanningen wordt dit strategische vraagstuk niet opgelost. De NAVO is ontplooid met de Enhanced Forward Presence(EFP) om tegengas te geven aan de Russische dreiging en de spierballentaal van Poetin. In voorkomend geval zullen we met de VJTF en de NRF een artikel 5 antwoord moeten geven op een vijandelijke actie tegen een bondgenoot. We weten dat wanneer we vandaag de dag in korte tijd grote troepenbewegingen naar het Oosten moeten dirigeren, dat helaas niet meer automatisch en van een leien dakje gaat. Het historische collectieve geheugen uit de periode van de Koude Oorlog is immers verloren gegaan! Allereerst zijn er veel te veel ambtelijke regels om vanuit bijvoorbeeld Nederland via Duitsland naar Polen te verplaatsen. Een civiele vrachtauto komt sneller aan dan een militair konvooi met wapens en munitie. De huidige douaneformaliteiten en andere administratieve regels nemen alleen al meer dan een week tijd in beslag. Vandaar het Nederlandse voorstel om dit proces veel sneller te laten verlopen. Dat is al een stap in de goede richting, maar er moet nog meer gebeuren. Onze hedendaagse organisatie is helemaal niet meer toegerust om zulke massale verplaatsingen te realiseren. De spoorwegen hebben vooralsnog niet genoeg capaciteit en onvoldoende wagons om alle voertuigen binnen de gestelde reactietijd te verplaatsen. De hoeveelheid verkeer op ons wegennet is ondertussen zodanig verveelvoudigd, dat de militaire colonnes onherroepelijk in de file terechtkomen. En hoe gaan we al deze eenheden voorzien van de broodnodige brandstof? Het Central European Pipeline System(CEPS), was ooit bedoeld om de eenheden, die in de richting van het voormalige IJzeren gordijn optrokken, te bevoorraden. Maar zo’n systeem is in de 21eeeuw niet meer voorhanden om de opmars vanuit de grote zeehavens in West-Europa richting bijvoorbeeld de Baltische staten logistiek af te dekken. En een gemechaniseerde Amerikaanse divisie heeft al snel een paar miljoen liter brandstof nodig. En dan hebben we het nog niet eens over die best wel handige brugclassificatiebordjes voor tanks en pantservoertuigen in Duitsland gehad. Kortom, nog genoeg werk aan de winkel, om dit wederom goed te regelen.

PESCO

Een bredere context

Europese samenwerking op militair gebied begint bij de politieke wil om de krachten te bundelen. In het afgelopen jaar hebben we gezien dat er een herschikking op het Europese politieke toneel heeft plaatsgevonden. In Duitsland heeft Merkel na veel moeite haar coalitie gesmeed, in Italië is een nieuw centrumrechts kabinet aan de macht en in Spanje hebben we na de Catalaanse onafhankelijkheidspoging nu een verdeelde politieke arena met ook een nieuwe regering. In Frankrijk is sinds een jaar president Macron aan de macht en hij probeert uit alle macht deze vier grote Europese landen te bundelen. Vanuit zijn optiek is een verdeeld Europa kansloos tegen de hedendaagse uitdagingen. Niet alleen economisch maar ook op het gebied van veiligheid en defensie kunnen volgens Macron de individuele landen niet langer een nationale koers blijven varen. De dreiging van de Russische Federatie is evident, de migratieproblematiek met de tienduizenden vluchtelingen op de zuidflank wordt nagenoeg onhoudbaar. Cyber en hybrid warfareraken ons allemaal en het internet kent geen grenzen. De grillige en onvoorspelbare wijze waarop president Trump zich manifesteert, dwingt Europa ertoe de eigen broek op te gaan houden. Met de Brexit in het zijterrein, betekent dit voor het continent dat er ook op militair gebied nauwer moet worden samengewerkt en dat daarbij dus ook concessies moeten worden gedaan teneinde tot een voor eenieder acceptabel compromis te komen. Hier begint de schoen een beetje te wringen, want in Brussel zitten we met veel spelers aan tafel en is een compromis gezien de besluitvormingsprocessen niet altijd eenvoudig. Vaak duurt het (te) lang voordat overeenstemming wordt gevonden en daarnaast is niet iedere uitkomst ook hetgeen waar men (eigenlijk) behoefte aan zou hebben. De politieke realiteit in combinatie met veelal eigen belangen van individuele spelers, leidt tot een impasse waar men moeilijk uit kan komen. Vandaar dat Frankrijk het Europese Interventie Initiatief (EI1 of EI2) heeft gelanceerd, een coalition of the able and the willingvan nu negen Europese landen die hebben aangetoond de laatste decennia daadwerkelijk de handen uit de mouwen te willen steken. Behalve genoemde keyplayersDuitsland en Spanje, heeft Frankrijk een uitnodiging gestuurd naar Nederland, België, Estland, Denemarken, Portugal en het Verenigd Koninkrijk. Italië was ook benaderd, maar de Italiaanse regering heeft nog geen beslissing genomen. Verder ligt de uitnodiging voor Noorwegen en wellicht Finland en/of Zweden klaar. Dit Franse initiatief staat compleet los van de NAVO of EU en is gefocust op allemaal landen die substantiële militaire bijdragen hebben geleverd in Afghanistan, het Midden-Oosten en de West-Afrikaanse Sahel regio. Frankrijk wil nu vanuit Parijs deze bestaande relaties intensiveren en door middel van scenario building, overeenkomstige doctrine en strategische anticipatie, een gezamenlijk kader creëren waarin men in een toekomstige crisis met elkaar klaar staat om adequaat te kunnen reageren. Door nu op voorhand al gezamenlijk na te denken over mogelijke crisissituaties die zich kunnen voordoen (contingency planning), moet het mogelijk worden eerder en adequater te reageren. Het ultieme doel is een collectief waarmee spijkers met koppen kunnen worden geslagen. Wellicht een oplossingsrichting waarmee op politiek en militair gebied de Europese belangen gediend zijn, waarbij aangetekend dat dit waarschijnlijk tegelijkertijd ook een ’Europa van meerdere snelheden’ impliceert.

Military load

Industriële invloeden en belangen

Naast doctrinaire en strategische samenwerking is het de vraag of en in hoeverre we in Europa een gezamenlijk militair industrieel complex en daarmee verdere interoperabiliteit kunnen – of willen – realiseren. Op het gebied van ICT is een technische interoperabiliteit absoluut noodzakelijk want IT-netwerken en CIS-middelen moeten goed op elkaar aansluiten. Voor command & controlis dit essentieel, maar toch zien we hier dat veel projecten nog steeds nationaal worden uitgerold. Innovatieve programma’s worden internationaal niet of nauwelijks op elkaar afgestemd. Een veelgehoorde argument is ook dat we in Europa elkaar intern beconcurreren en ten opzichte van de Verenigde Staten (VS) veel te veel verschillende producten aanbieden. Kort door de bocht kun je stellen dat waar de Amerikanen een gestandaardiseerde versie schip, vliegtuig of voertuig hebben, de Europese krijgsmachten een veelvoud aan verschillende types of soorten bezitten. Dit komt volgens velen vanzelfsprekend door de verschillende nationale industrieën die voor de landen een voor de hand liggende bron van economische macht maar ook politieke soevereiniteit betreffen. En daar valt veel voor te zeggen, want ook de economische en diplomatieke activiteiten zijn instrumenten van buitenlandse politiek. Desalniettemin zien we op dit terrein eveneens een trend naar Europese samenwerking. Komt dat doordat de huidige leiders of captains of industryinzien dat Europa de gelederen moet sluiten om als politieke of economische eenheid te overleven vanwege de globalisering en financiële (na)druk richting schaalvergroting? Of is misschien de achterliggende gedachte om niet meer zo afhankelijk te hoeven of willen zijn van de Amerikaanse industrie en de trans-Atlantische band? Met name voor de kleinere Europese landen waaronder Nederland en België, maar ook grotere als Italië en het Verenigd Koninkrijk is die band altijd van belang geweest om tegenwicht te kunnen bieden aan de Duitse en Franse invloed op het Europese buitenland- en defensiebeleid. De vervanging van de F-16 door de F-35 was in die context, nog afgezien van het feit dat dit nog steeds de beste kandidaat is, volstrekt logisch en is er terecht niet voor gekozen hier een Europees project van te maken. Het is echter de vraag of de daarmee gepaard gaande afhankelijkheid van de Amerikaanse industrie, gezien de grillige onvoorspelbaarheid van de huidige president van de VS, nog steeds zo logisch is? De reactie van Trump na de G7 top in Canada in mei eerder dit jaar spreekt boekdelen. Met iemand in het Witte Huis die handelsoorlogen tegen de EU ontketent, rijst de vraag of we nog wel door zouden moeten gaan met het aanschaffen van Amerikaanse wapensystemen waarop wij als Europeanen ook nog eens geen invloed hebben op de softwarematige capaciteiten. Op het Europese vlak zien we tegelijkertijd een groeiende samenwerking die wel nog een stuk uitgebreid zou kunnen worden. Vooralsnog zien we dat Duitsland en Frankrijk samen het A400M vliegtuig hebben, net als de aangekondigde opvolger van de huidige Leoparden LeClercgevechtstank. Samen met Italië en Spanje werken deze vier grootste landen in Europa samen in een drone project, maar het is nog wel wachten op eerste product. Europees is zeker het MRTT- project waarbij men gezamenlijk de nieuwe tankervliegtuigen wil gaan aanschaffen. Ook de VS was geïnteresseerd, totdat daar de beslissing werd genomen dat men toch voor Boeing en niet voor Airbus moest of wilde kiezen. Want blijkbaar geldt ook hier de America firstgedachte, dus ‘interessant’ voor de Europese beleidsmakers en vooral voor de beslissers die keuzes moeten maken voor de toekomst van Europa. Dicht bij huis zien we de Belgische en Nederlandse marine intensief samenwerken, ze zijn nagenoeg ’gefuseerd’. Bij de firma MBDA, een internationaal consortium dat onder andere raketten produceert, wapperen onder meer de Britse, Franse, Duitse, Zweedse en Spaanse vlag. Slechts enkele willekeurige voorbeelden waaruit duidelijk blijkt dat ondanks alle tegenargumenten, die er zeker te vinden zijn, samenwerking ook mogelijk is. En daar ligt wel de crux, die vraag zullen militaire adviseurs en landelijke en Europese politici moeten beantwoorden. Waarom willen we samen iets doen? Wanneer dat vanuit louter eigen perspectief en gewin wordt bekeken, is dit een heilloze weg. Er moet van een win-win situatie sprake zijn die niet per definitie een 50-50 verdeling in hoeft te houden maar waarbij wel voor alle partijen een voordeel te behalen moet zijn. Een deal waarvoor iedereen bereid is ten behoeve van de gemeenschappelijke Europese identiteit, een deel van zichzelf op te geven. Met andere woorden: ook iets geven en niet alleen maar komen halen. En daarmee hebben we wederom de wringende schoen te pakken!

Tijd voor actie!

De bereidheid om een stukje van de eigen soevereiniteit in te leveren als een bijdrage aan het gemeenschappelijke Europese belang, is voor een groot aantal landen in de EU geen automatisme. Er zijn lidstaten die in Brussel liever alleen maar komen halen zonder daarvoor iets te willen leveren. Op lastige dossiers als migratie duurt het heel lang – tot diep in de nacht – voordat we tot een schamel compromis kunnen komen. Nog steeds zien we ver uiteenlopende en wellicht zelfs onacceptabele standpunten op het vlak van democratische grondslagen, fiscale wetgeving of begrotingspolitiek. Er zijn landen die wel miljarden EU-steun krijgen maar die op hetzelfde moment dwars blijven liggen vanwege nationale belangen waardoor de tegenstellingen binnen Europa extra worden aangescherpt. Wanneer we het hebben over de gemeenschappelijke Europese veiligheid en het defensiebeleid, wordt dit een heikele kwestie. Debatteren en discussiëren in Brussel wordt op die manier een stuk lastiger, zeker ook omdat het gevoel kan ontstaan dat er te weinig solidariteit is en zodoende ook geen oog voor het gemeenschappelijk belang.  De veranderingen in de wereld gaan snel en Europa komt met zijn defensie- en veiligheidsstrategie steeds meer in de verdrukking. Er wordt wel hard(er) geroepen dat we meer moeten investeren, maar het gebeurt nog niet. Slechts enkele Europese lidstaten halen de 2% en ondanks de toezegging gedaan in Wales, gaan Duitsland maar ook Nederland dit bij lange na niet realiseren. De trans-Atlantische band staat onder druk. Moeten we ons voorbereiden op een ontnuchterende koude douche of komt er toch nog voldoende lauw water uit de Europese boiler? Laten we het hopen; nee, laten we daar gewoon gevoeglijk van uit gaan, want alleen door intensief en gezamenlijk de handen ineen te slaan, kunnen we in Europa de huidige en toekomstige problematiek het hoofd bieden. Op militair gebied zien we in ieder geval al een aantal goede initiatieven om een antwoord te vinden, zodat in geval van een toekomstige crisis een passende oplossing op de plank gereed ligt. Om vanuit een krachtige en geloofwaardige positie te kunnen handelen, moeten de Europese lidstaten zich op militair gebied verenigen en daarbij de militaire capaciteit op alle gebieden sterk innoveren en uitbreiden. Maar daarbij horen een aantal, soms verregaande, keuzes. Niet eenvoudig voor een regering, lastig te verkopen aan de bevolking, maar essentieel en urgent.

Redactie.