"KLtz M.J. Poortman"

Frankrijks defensie-industrie en wapenexport

Showstoppers voor verdergaande Europese samenwerking en consolidatie?
Jaarlijks rond de zomer publiceert het Franse Ministerie van Defensie het Rapport au Parlement sur les exportations d’armement de la France. Met dit rapport informeert het Ministère des Armées (zoals het Ministère de la Défense sinds het aantreden van president Macron heet) de Franse volksvertegenwoordiging uitgebreid over de Franse wapenexport en de controle daarop. Volgens het rapport dat in juli 2017 verscheen, heeft Frankrijk in 2016 een nieuw record bereikt op het gebied van wapenexport, en voor ongeveer 16 miljard euro aan exportorders afgesloten, terwijl 2015 ook al een recordjaar was (over de periode 2012 - 2016 bezette Frankrijk de vierde plaats op de wereldranglijst voor wat betreft verkochte wapens [SIPRI factsheet, februari 2017]; voor wat betreft de waarde van de in een jaar afgesloten contracten stond Frankrijk in 2016 overigens op de tweede plaats).

Grote contracten de afgelopen twee jaar waren die voor de levering van Rafale jachtvliegtuigen aan Egypte en Qatar, en van een multimissiefregat (FREMM) en twee Bâtiments de Projection et de Commandement (BPC) van de Mistral-klasse, eveneens aan Egypte[2]. Alleen al deze orders waren goed voor tien miljard euro. Een op handen zijnde overeenkomst met India voor de levering van 129 Rafale’s is afgeketst omdat India het overgrote deel van de productie in eigen land wilde uitvoeren. Frankrijk heeft uiteindelijk een order van 36 stuks binnengehaald, maar daartegenover zullen aanzienlijke compensatieorders staan. De grote klapper is echter de keuze van Australië voor het Franse DCNS (inmiddels omgedoopt tot Naval Group) als industriële partner (hoofdaannemer) voor het Australische onderzeebootprogramma, met een financiële omvang van 34 miljard euro, dat moet moet voorzien in de levering van twaalf expeditionaire conventionele boten van een variant van de Barracuda-klasse. Dit partnerschap moet tot 2050 doorlopen.

Opvallend hierbij is de rol die wordt vervuld door de Franse president, zijn minister van Defensie en in mindere mate de eerste minister. Recente voorbeelden zijn het handelen van president Macron in de STX-affaire (zomer 2017) en van de minister van Defensie bij het Belgische materieelkeuzeproces i.v.m. de vervanging van de F-16. Ook het Franse equivalent van  de Nederlandse Defensie Materieel Organisatie (DMO), de Direction Générale de l’Armement (DGA) speelt een meer dan actieve rol in de bescherming van de belangen van de Franse wapenindustrie en in de exportbevordering.

De informatie uit het rapport heeft inmiddels alweer aan actualiteit verloren, maar het is eigenlijk interessanter om te kijken welke de onderliggende belangen zijn en welke mechanismen worden gebruikt om deze belangen te behartigen, en welke rol de Franse overheid daarin speelt. Het genoemde rapport, een recente strategische verkenning en het onlangs gepresenteerde Franse defensieplan voor 2019 – 2025, alsmede vele publicaties in de pers, geven voldoende stof om een beeld te schetsen van de wijze waarop Frankrijk deze belangen veiligstelt. Na deze mechanismen te hebben beschreven en te hebben geïllustreerd, ontkom ik er niet aan enkele gevolgtrekkingen te maken met betrekking tot de mogelijkheden tot (Europese) defensiesamenwerking en consequenties voor de Nederlandse defensie-industrie.

Belang voor Frankrijk?
Het belang van een eigen defensie-industrie wordt – wederom – duidelijk aangegeven in de meest recente Revue Stratégique de défense et de sécurité[3]  en blijkt verder ook uit alle ontwikkelingen en uitlatingen van de president en de minister van Defensie: Frankrijk wil autonoom zijn en blijven en haar vrijheid van beslissen en van handelen behouden. Daarvoor heeft het een autonome defensiecapaciteit nodig. Een logische voorwaarde daarvoor is weer dat het land beschikt over een autonome defensie-industrie, zeker waar het gaat om strategische capaciteiten. Vooralsnog handhaaft Frankrijk deze autonomie in hoge mate; alleen wanneer het niet anders kan, zal Frankrijk elders materieel aanschaffen[4]. Naast dit strategische belang is er ook het belang voor de werkgelegenheid. In Frankrijk waren ongeveer 4000 bedrijven werkzaam in deze sector, met 165.000 banen aan directe werkgelegenheid. Voor de komende jaren komen daar naar verwachting nog 40.000 banen bij, als gevolg van de recente exportsuccessen[5].

Frankrijk wil autonoom zijn en blijven

Het Franse Ministerie van Defensie is de grootste overheidsinvesteerder[6]  in Frankrijk. In 2016 heeft het voor € 14,6 miljard (81% van alle overheidsinvesteringen) aan orders geplaatst bij het Franse bedrijfsleven. Daarvan is zo’n € 2,6 miljard aanbesteed bij het midden- en kleinbedrijf en de middelgrote bedrijven (PME en ETI)[7]. De bedrijven die worden aangemerkt als onderdeel van de BITD[8] vormen één procent van de op het Franse grondgebied aanwezige exporterende bedrijven, maar zijn goed voor 25% van de totale nationale export.
Een derde, daaruit voortvloeiend economisch maar ook een imagobelang, is dat de Franse wapenexport in hoge mate bijdraagt aan het nog enigszins controleren van (het tekort op) de Franse handelsbalans: 62,6 miljard euro negatief in 2017;  een doorn in het oog van de Fransen, die met afgunst naar het gigantische Duitse overschot kijken. De defensie-industrie is een van de weinige sectoren die een positieve handelsbalans heeft.

Figuur 1: Een van de vele uitingen van Frankrijks ambitie om onafhankelijk te blijven in haar eigen wapenvoorziening.
Figuur 2 : Werkgelegenheid Franse defensie-industrie (2013, bron Franse MinDef; http://bit.ly/2CKjosm).

Behartiging van deze belangen
Om de genoemde belangen voor Frankrijk te behartigen, staat een aantal middelen ter beschikking:
1. een eerste middel om die defensie- industrie te stimuleren is natuurlijk het nationale defensiebudget, met een aanzienlijke investeringsquote waarvan een belangrijk bedrag wordt besteed aan onderzoek en ontwikkeling (R&D, tegenwoordig innovatie genoemd);
2. een tweede middel is de wapenexport, die in steeds hogere mate essentieel is voor de ’zelfdragendheid’ van de Franse defensie-industrie;
3. wat niet onderschat mag worden, is de actieve rol die de overheid speelt in het beschermen en behartigen van de belangen van de defensie-industrie, in het bijzonder het Ministerie van Defensie zelf en de Franse diplomatie;
4. de vele en omvangrijke staatsdeelnemingen vormen een belangrijke aanvulling op deze middelen; de Franse overheid is (groot-)aandeelhouder in diverse defensiebedrijven en heeft op die manier een vinger in de pap;
5. ten slotte zijn er door de overheid gegarandeerde kredietverzekeringsfaciliteiten en garantstellingen, waarmee de investerings- en exportrisico’s voor de Franse industrie aanzienlijk worden beperkt.

Deze mechanismen worden hieronder toegelicht en geïllustreerd.

1) Het Franse defensiebudget
Het Franse defensiebudget (exclusief pensioenen) is, in vergelijking met alle andere Europese landen, de afgelopen jaren in constante waarde niet veel gedaald en beweegt zich al jaren rond de 33 miljard euro (zie figuur 3), wat overeenkomt met ongeveer 10% van de overheidsuitgaven en 1,4% van het bbp. De opvallende piek in 2010 is het gevolg van het het plan de relance, een investeringsprogramma  om de Franse economie een oppepper te geven. In de periode 2015 – 2019 is jaarlijks gemiddeld € 17,55 miljard begroot voor materieel, infrastructuur, studies en onderzoek (gemiddeld 730 miljoen euro per jaar). Voor 2017 bedraagt het budget 17,3 miljard euro, waarvan 3,87 is gereserveerd voor de nucleaire capaciteit en waarin verder geen inzicht wordt gegeven. Van de resterende 13,43 miljard gaat 6,69 miljard (40%) naar grote materieelinvesteringen, 3,43 miljard naar planmatig onderhoud, 1,56 miljard naar kleine uitrusting, 1,17 miljard naar infra en 580 miljoen naar R&D. De investeringsquote op een totaalbudget van € 43,47 miljard (inclusief pensioenen) is daarmee aanzienlijk en komt op 21% – 27%, afhankelijk van welke posten worden meegenomen[9]. Het overgrote deel van dit geld wordt in Frankrijk besteed. Volgens het onlangs voorgestelde defensieplan 2019 – 2025 moeten de uitgaven aan innovatie (de nieuwe term voor R&D) in 2022 een bedrag van één miljard hebben bereikt[10].

Figuur 3: Ontwikkeling van het Franse defensiebudget sinds 1980 (bron: Franse MinDef)
Figuur 4: Onderverdeling materieel gerelateerd deel defensiebudget 2017 (bron: Franse MinDef).

2) Wapenexport
Het tweede instrument om de autonomie van de Franse defensie-industrie te behouden is de wapenexport. Het investeringsdeel van het Franse defensiebudget mag dan wel groot zijn, maar zeker in de high tech takken (en dat zijn er steeds meer) met relatief hoge R&D-kosten, ligt de kritieke ondergrens van de exportquote om zelfscheppendheid en  rentabiliteit, en dus levensvatbaarheid te behouden, ook steeds hoger. In 2014 werd het noodzakelijke exportdeel al ingeschat op 30% (voortschrijdend gemiddelde). Wellicht dat de grote geldbedragen die binnenkort vrijkomen die exportafhankelijkheid minder groot maken, maar de export blijft essentieel en krijgt daarom onverdeelde aandacht van de overheid.

Figuur 5 laat zien waar de afgelopen tien jaar de grootste orders vandaan zijn gekomen. India is een opvallend grote klant (zeker door de recente order van 36 Rafale-jachtvliegtuigen). Andere verkopen verklaren de hechte banden die Frankrijk heeft met ’Nabije en Midden-Oosten’, met name Saoedi-Arabië, Qatar,  Egypte en Libanon. De Australische mega-order van twaalf onderzeeboten is in deze grafiek nog niet meegenomen. In veel gevallen betreft het dus high tech-materieel, uit de sectoren die door Frankrijk als kritisch voor de strategische autonomie worden beschouwd.

Figuur 5: Overzicht van belangrijkste buitenlandse afnemers van de Franse defensie-industrie (bron: Franse MinDef; RAP 2017, blz. 11 en 86).

3) Rol van de Franse overheid, de diplomatie, het Ministerie van Defensie
• Overheid in het algemeen, buitenlands beleid en parlement
De Franse overheid, met de president, de eerste minister en de minister van Defensie voorop, voeren een coherente en consistente politiek om de producten van de Franse wapenindustrie aan de man te brengen. Tijdens elk staatsbezoek van de president is dit onderwerp onderdeel van de agenda[11]. In die gevallen wordt de president vergezeld door zijn minister van Defensie. De recente reizen naar India en Egypte zijn daar voorbeelden van. Uiteraard gaat aan deze reizen een diplomatieke voorbereiding vooraf, die soms tot decennia teruggaat. Bij de bepaling van het ’attachéplan’, dat wil zeggen hoeveel Franse defensie- en materieelattaché’s en van welke discipline er in welke landen worden geplaatst, is de mogelijkheid tot wapenexport naar een land een bepalende factor. Omgekeerd ook is de beïnvloeding van buitenlandse defensieattaché’s in Parijs aan de orde van de dag. Geen mogelijkheid wordt onbenut gelaten om toch ’even’ een of ander materieelonderwerp op de agenda te zetten of onder de aandacht te brengen. Bij de aanbesteding van projecten worden de grenzen van de ruimte die artikel 346 van het verdrag over de werking van de EU[12] biedt, te allen tijde opgezocht. Zeker wanneer er ook maar enige relatie met de  Franse nucleaire afschrikkingscapaciteit is te leggen, wordt deze uitzonderingsclausule benut en de verwerving nationaal aanbesteed. Vanuit het parlement worden hierover vrijwel nooit vragen gesteld.

Illustratie; de BPC’s
In 2009 ondernam de toenmalige president Sarkozy een reis naar Rusland om, in het kader van zijn ’plan de relance’, een pleit te bezorgen voor de Franse BPC’s van de Mistral-klasse, in een periode waarin de Russen ook zeer geïnteresseerd waren in de ontwerpen van de Nederlandse amfibische transportschepen. Zijn eerste minister Fillon volgde in begin december 2010 en aan het eind van diezelfde maand was het contract voor twee schepen, met een optie op nog eens twee, rond[13].

Illustratie; Saoedie-Arabië als geldschieter voor Egypte en Libanon – ‘the French Connection’
In november 2014 spreken Frankrijk en Saoedi-Arabië af dat de laatste drie miljard US $ beschikbaar stelt om de Libanese krijgsmacht te moderniseren, onder voorwaarde dat dit geld wordt besteed aan Frans materieel (waaronder helikopters, korvetten en houwitsers). Het is gissen hoe de Franse diplomatie het voor elkaar krijgt om deze condities te bewerkstelligen, maar bewonderenswaardig is het wel. Het kwistig strooien met de hoogste Franse onderscheiding, de Légion d’Honneur, heeft misschien wel geholpen. In maart 2016 loopt het echter verkeerd: Saoedi-Arabië vindt dat Libanon teveel pro-Hezbollah en te innig met Iran is, en draait de geldkraan dicht. Wederom krachtige Franse diplomatie doet Saoedi-Arabië besluiten het contract te handhaven en zelf de wapens af te nemen[14].

Net zo intrigerend is de rol van Saoedi-Arabië bij het verlenen van de financiële steun aan Egypte. Met dat geld gaat Egypte ogenblikkelijk over tot de aanschaf, voor 5,2 miljard euro, van 24 Rafale jachtvliegtuigen (februari 2015) en een multi-missiefregat (FREMM). Daarmee is Egypte het eerste land waar dit vliegtuig naar wordt geëxporteerd, en is daarmee een ’redding’ voor het Franse defensiebudget (zie het tekstkader over de Rafale). De helft van deze 5,5 miljard is gefinancierd door Saoedi-Arabië, de andere helft wordt geleend bij een Frans bankenconsortium. Tevens neemt Egypte de twee initieel voor Rusland bestemde commando- en landingsschepen (BPC) over, en bespaart daarmee Frankrijk een gevoelig gezichtsverlies.

• Het Ministerie van Defensie in het bijzonder
Het Franse Ministerie van Defensie zelf speelt ook een belangrijke rol. Ten eerste weet het, door zeer zichtbaar en relatief succesvol gebruik te maken van het eigen materieel (first user), goede reclame te maken voor Frans materieel. De prestaties van het Rafale-jachtvliegtuig boven Afrika en het Midden-Oosten blijken goed voor de verkoop[15].
Verder lijkt het dus of Franse bedrijven een streepje voor hebben, doordat de DGA het industriebelang en dat van de BITD soms zwaarder laat wegen dan het operationele belang en de selectie op een slimme manier in Frans voordeel laat uitvallen. Zo viel eind 2015 de keuze voor een tactische drone voor de landmacht op Patroller van SAFRAN, terwijl de Franse CDS en de landmachtcommandant eerder hun voorkeur uitspraken voor de Watchkeeper van THALES-UK. In de pers werd deze keuze beschouwd als de redding van die tak van sport bij de fabrikant SAFRAN. Bij een andere gelegenheid vertelde een hoge Franse militaire autoriteit mij dat de ’gedwongen winkelnering’ bij de Franse industrie hem zeker niet het beste materieel voor de beste prijs leverde. Die zorgvuldige bewaking en koestering van de BITD, het in kaart brengen en monitoren van waar essentiële kennis en vaardigheden zijn gevestigd en hoe efficiënt deze worden beheerd, en daarop te sturen, behoort tot de kerntaken van de DGA.

Binnen het Franse Ministerie van Defensie heeft de DGA dus grote invloed en lijkt de wapenexport de belangrijkste prestatie-indicator geworden. Tijdens de nieuwjaarsbijeenkomsten en periodieke briefings van de DGA, worden de exportsuccessen van de afgelopen jaren telkens als belangrijkste wapenfeiten gepresenteerd, en komen de eerste en de tweede missie[16] van de DGA niet eens meer aan bod. Het belang van de wapenexport wordt nogmaals onderkend en onderstreept in het Franse defensieplan 2019 – 2025, waarin wordt aangekondigd dat de DGA ten behoeve van exportondersteuning 400 extra arbeidsplaatsen krijgt toegewezen.

Ook de operationele onderdelen moeten hun bijdrage leveren aan de exportbevordering, maar dat gaat met iets minder enthousiasme. De plotselinge verkoop, begin 2015, van een multi-missiefregat (FREMM) aan Egypte, dwong Franse bevelhebber der zeestrijdkrachten een oud en obsoleet fregat met een bemanning van 260 koppen langer in dienst te houden, terwijl de 105-koppige bemanning voor het nieuwe al in de startblokken stond en tijdelijk werkloos werd. Op eenzelfde manier moet de Franse luchtmacht schaarse en kostbare instructiecapaciteit besteden aan het opleiden van buitenlandse bemanningen voor geëxporteerde Rafale-vliegtuigen, waardoor het eigen personeel niet kan worden geconverteerd en oude vliegtuigtypen (zoals de Mirage 2000) langer moeten worden aangehouden. Overigens heeft Frankrijk de ambitie, om dertien van deze FREMM in dienst te nemen, laten vallen en dat aantal teruggebracht naar acht. Het FREMM is te duur en te geavanceerd voor de export en dus heeft het militair-industrieel complex besloten dat de overige vijf schepen frégates de taille intermédiaire (FTI) worden, waarbij ’exporteerbaarheid’ een belangrijk ontwerpcriterium is geworden[17].

Sprekende voorbeelden die laten zien hoe het belang van de defensie-industrie en de wapenexport van invloed is op het reilen en zeilen van de krijgsmacht. Net zo sprekend en indrukwekkend is het om te zien hoe de drie grote wapenbeurzen bij Parijs (de Eurosatory, de  Euronaval  en  de  Salon du Bourget) worden gesteund vanuit Defensie. Buitenlandse delegatieleiders krijgen een auto met chauffeur toegewezen en een begeleidingsofficier, die erop moet toezien dat toch zoveel mogelijk Franse bedrijven worden bezocht. De grootste stand op die beurzen is elke keer die van het Franse Ministerie van Defensie, waar de DGA de scepter zwaait en het een komen en gaan is van glitterende delegaties. Deze ondersteuning kan niet anders dan miljoenen kosten, waarbij het niet duidelijk is wie die rekening betaalt[18].

De minister van Defensie, Florence Parly, kan er zelf ook wat van: vriend en vijand waren met stomheid geslagen toen zij, nadat Frankrijk de termijn van de Belgische Request for Government Proposals voor de vervanging van haar F-16’s had laten verlopen, persoonlijk contact opnam met haar Belgische collega om hem een ’onweerstaanbaar aanbod’[19] te doen: ’Een diepgaande samenwerking tussen beide luchtmachten in de domeinen van operaties, opleidingen en ondersteuning, evenals een industriële en technologische samenwerking waarbij de industrieën van beide landen bij betrokken zullen zijn’. De race was medio februari 2018 nog steeds niet gelopen.

4) Staatsdeelnemingen en -interventies
Er is sprake van een sterke verwevenheid van de belangen van de staat, de wapenindustrie en de wapenexport. Zo heeft de Franse overheid aanzienlijke aandelenbelangen in Franse defensiebedrijven (onder andere Thales, Naval Group (voorheen DCNS), SAFRAN en het voormalige Nexter). Vooral om invloed te kunnen uitoefenen op de ontwikkeling van deze bedrijven, maar ook uit economische overwegingen (werkgelegenheid, continuïteit, behoud kennis en vaardigheden). Bij de fusie tussen het Franse NEXTER en het Duitse KMW, resulterend in KMW+Nexter Defense Systems (KNDS), heeft de Franse overheid een gouden aandeel bedongen en zijn scherpe afspraken gemaakt over kennis- en competentieoverdracht en over scheiding van bevoegdheden ten aanzien van exportvergunningen; de Franse defensie-industrie mocht geen slachtoffer worden van het wispelturige en strikte Duitse exportbeleid.

En toen in het voorjaar van 2017 de Italiaanse werf Fincantieri (met de Italiaanse staat als meerderheidsaandeelhouder) een meerderheidsbelang dreigde te krijgen in de Franse werf STX, heeft president Macron besloten deze werf te nationaliseren. STX is de enige Franse werf die in staat is om grote schepen te bouwen, en die competentie – vroeg of laat nodig voor het bouwen van een aflosser van dan wel zusterschip voor het vliegkampschip Charles de Gaulle – mocht niet in buitenlandse handen komen. Een ijzig overleg tussen de Franse en Italiaanse ministers van Buitenlandse Zaken volgde en tijdens een Frans- Italiaanse top in september 2017 is besloten dat Fincantieri 50% van de aandelen krijgt en een 1%-prioriteitsaandeel te leen van het Franse ‘Agentschap voor staatsdeelnemingen’. Dit aandeel kan op elk moment worden opgeëist wanneer Frankrijk vindt dat de Italiaanse partner zich niet houdt aan afspraken over behoud van werkgelegenheid en constructiecapaciteit in Frankrijk, waarna Frankrijk een blokkerende meerderheid krijgt.

5) Exportkredietverzekeringen en staatsgaranties
Het laatste mechanisme dat ik wil noemen bestaat uit garantstellingen waarvan de risico’s uiteindelijk bij de Franse staat liggen. Een vorm ervan is een afnamegarantie, afgegeven door de staat. Hoe dit werkt staat beschreven in het kader ’Dossier Rafale’. Een tweede vorm ervan is een exportkredietverzekering. Een voorbeeld daarvan is de aanschaf van diverse Franse wapensystemen door Egypte (een fregat, 24 Rafale-jachtvliegtuigen en bewapening). De omvang van deze orders beslaat ruim vijf miljard euro, waarvan de helft wordt voorgeschoten door Saoedi-Arabië en de andere helft wordt geleend bij een Frans bankenconsortium. Dit consortium heeft de lening herverzekerd bij Coface[20], de Franse exportkredietverzekeraar. Het is een beursgenoteerd bedrijf dat deze verzekeringen beheert; de premies worden afgedragen aan de staat en in geval van claims moet de staat betalen.

President Hollande en de ministers Fabius (BZ) en Le Drian bij de ondertekening van een samenwerkingsovereenkomst met Qatar betreffende de Rafale.

Consequenties voor Europese defensiesamenwerking en voor de Nederlandse defensie-industrie
Samenvattend kunnen we dus stellen dat Frankrijk een heel arsenaal aan mechanismen heeft en ook tot het uiterste benut om haar strategische autonomie te borgen. Tegelijkertijd constateert Frankrijk dat het land die autonomie niet onbeperkt in alle domeinen kan handhaven. In de Revue Stratégique van september 2017 worden dan ook openingen geboden voor verdergaande samenwerking op defensie-industrieel gebied, waarbij niet-strategische kennis en competenties worden gedeeld of zelfs geheel uitbesteed[21]. Dat blijft ’kruimelwerk’ maar het is wel een kans voor landen als Nederland. In de ogen van de Fransen blijft het de ultieme samenwerking wanneer we al onze spullen in Frankrijk aanschaffen.

… maar het is wel een kans voor landen als Nederland

Bovenstaande mechanismen geven een sterk vermoeden van protectionisme – gerechtvaardigd of niet – en zorgen ervoor dat er op het Europese toneel een niet geheel (…)  level playing field  bestaat voor de defensie-industrie. De hoeveelheid staatssteun die door Frankrijk boven of onder de tafel wordt gegeven is moeilijk te kwantificeren, en welke toezeggingen er in defensie-akkoorden met andere landen zijn gedaan, is uiteraard geclassificeerd (zie kader ‘Saoedi-Arabië als geldschieter voor Egypte en Libanon – the French Connection’). Ik vermoed dat in landen als Italië, Groot-Brittannië, Spanje en Duitsland op min of meer vergelijkbare wijze met nationale industriebelangen wordt omgegaan. Maar geen van deze landen heeft de status van ’middenmacht’ zoals Frankrijk die heeft, en het belang en de omvang van de steun moeten daarom in Frankrijk groter zijn.

Illustratie; het dossier ‘Rafale’
Het Rafale gevechtsvliegtuig is bestemd als de unieke vervanging van de Franse vloot van gevechtsvliegtuigen, voor zowel de taken van de luchtmacht als de marine. Frankrijk is zelf de grootste afnemer, met een totale behoefte van luchtmacht en marine van 225 stuks. Men is in 2004 begonnen met de introductie ervan en begin 2013 waren 110 stuks geleverd. Dassault, een familiebedrijf waar de Franse staat geen aandeel in heeft, heeft een productielijn die minimaal elf vliegtuigen per jaar moet leveren om rendabel te blijven. Maximaal zou Dassault er drie per maand kunnen produceren[22] indien er voldoende exportvraag is. De eerste exportorders werden echter pas in 2015 bewaarheid.

Een privébedrijf zal natuurlijk nooit de ontwikkelings- en productiekosten van een jachtvliegtuig voor eigen risico willen nemen en dus heeft de Franse staat aan Dassault de garantie gegeven jaarlijks minimaal elf stuks Rafale af te nemen[23]. De geprogrammeerde afname van vliegtuigen door het Franse MinDef was de afgelopen jaren en is de komende jaren echter beduidend lager dan die elf stuks, vanwege andere prioriteiten binnen het defensiebudget. In de het Franse defensieplan 2013 (2014 – 2019) is een afname van 26 vliegtuigen (19 voor de luchtmacht, 7 voor de marine) voorzien. Gemiddeld 5,2 per jaar. De overige zes stuks zullen moeten worden geëxporteerd. Lukt dit niet, dan heeft de Franse overheid (lees de luchtmacht) de verplichting deze vliegtuigen af te nemen. Betaling, ruwweg 100 miljoen euro per stuk, zal moeten geschieden óf vanuit het defensiebudget óf uit het staatsbudget. Vanwege verdringingseffecten zit daar natuurlijk niemand op te wachten en exportorders zijn dus van levensbelang.

Als geroepen kwamen dus in 2015 de orders van Egypte (24 stuks) en Qatar (ook 24 stuks), met elk een optie op nog eens twaalf toestellen. In 2016 voegde India zich daaraan toe met een order voor 36 stuks. Verder zouden de VAE geïnteresseerd zijn en een behoefte van maximaal 60 toestellen hebben. Egypte heeft interesse voor een tweede batch van 12 stuks, maar het Franse Ministerie van Financiën heeft daar een stokje voor gestoken vanwege de risicovolle financiering van de eerste batch[24] . Om deze exportorders te verwerven, heeft de Franse diplomatie zich enorm moeten inspannen, ondanks dat deze landen al Franse jachtvliegtuigen (Mirage) in gebruik hadden. Qatar, India en de VAE hebben voldoende geld om deze vliegtuigen aan te schaffen, maar voor Egypte is het een ander verhaal. Daar spelen de diplomatieke betrekkingen tussen Frankrijk en Saoedi-Arabië een belangrijke rol.

Uit de opsomming in het bruinkleurige kader hieronder blijkt verder dat de leveringen aan Egypte al direct in 2015 zijn begonnen en dat de laatste Rafales aan India eind 2021 worden geleverd. In zes jaar worden dus 84 toestellen geleverd, wat neerkomt op 14 per jaar, waarmee de continuïteit bij Dassault weer voor een aantal jaren is gegarandeerd. De laatste alinea uit de opsomming is misschien nog wel het meestzeggend: ’Deze eerste drie verkopen [exportorders] van de Rafale hebben overigens geleid tot het wegnemen van de financiële risico’s die rustten op de  defensieprogrammawet 2014 – 2019. Laatste was opgesteld, uitgaande van een aantal veronderstellingen, waaronder het winnen van een aantal exportmarkten, waaronder die voor de Rafale. Een gok dus, die moest worden gewonnen om enorme verdringingseffecten, als gevolg van de verplichte afname van de Rafale door de Franse overheid, in de defensiebegroting te voorkomen.

 

 

Exportleveringen van het Rafale gevechtsvliegtuig

Kleinere landen, zoals Nederland, moeten tegen dit ’geweld’ opboksen. Echter, zij missen niet alleen kritieke massa maar ook een verdergaande steun van de overheid, zoals daarvan in onder andere Frankrijk sprake is. Het is op zich goed om te zien dat dit besef doordringt en er in het regeerakkoord van Rutte III is opgenomen ’dat Nederland zich … nadrukkelijk het recht [voorbehoudt] om bij aanbestedingstrajecten op het gebied van defensie de hiervoor relevante bepaling van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (art. 346) ruimhartig te interpreteren vanuit het perspectief van nationaal veiligheids- en economisch belang’. Maar het is slechts een begin en de vraag blijft of onze regering en volksvertegenwoordigers ook de daad bij het woord durven te voegen. In dezelfde paragraaf van het regeerakkoord staat dat Nederland er in Europees verband op zal blijven aandringen dat er zoveel mogelijk een level  playing field gaat ontstaan. Daar moeten we dan niet zo lang mee wachten dat ondertussen de laatste kansrijke sectoren van de Nederlandse defensie-industrie definitief buiten spel zijn gezet of zijn overgenomen. Ook zal Nederland moeten kunnen aantonen wat daarvan de oorzaken zijn, anders kun je er moeilijk op aandringen. En als het veld buiten Nederland niet omlaag kan, dan moet het bij ons maar omhoog. Het is belangrijk dat onze regering deze aspecten meeneemt in de nieuw op te stellen geïntegreerde buitenland- en veiligheidsstrategie[25], net zoals Frankrijk dat heeft gedaan, want het kan bijdragen aan het betaalbaar houden van de defensie én het behouden van de positie die Nederland heeft in enkele domeinen van de defensie-industrie.

Verantwoording
Dit artikel is ontstaan vanuit een professionele en persoonlijke fascinatie voor de wijze waarop Frankrijk haar strategische doelen definieert en nastreeft. De ’BV Nederland’ kan er wat van leren. Het artikel is gebaseerd op officiële open bronnen, artikelen in de pers en persoonlijke ervaringen en gesprekken tijdens mijn vierjarige plaatsing als adjunct-defensieattaché in Parijs (van januari 2014 tot januari 2018). De weergegeven opvattingen zijn geheel op persoonlijke titel maar worden door veel collega-attaché’s gedeeld. De Fransen zelf zijn er overigens ook vrij openhartig over. Tot slot wil ik Marieke Riesmeijer bedanken voor de niet aflatende stroom van informatie over ontwikkelingen in de Franse defensie-industrie, zonder welke dit artikel niet tot stand had kunnen komen. Julianadorp, 19 februari 2018.