"Kolonel drs. L.J.M.H. Frusch"

 Gaan we licht zien aan het einde van deze tunnel?

Geachte collega,

In deze ingezonden brief schets ik twee pleidooien die, naar ik hoop, aanzetten tot nadenken en discussie onder officieren. Het eerste pleidooi: officieren – ongeacht het niveau – stoppen met tijd en belastinggeld te gebruiken voor het beïnvloeden van de hoogte van het defensiebudget. Het tweede pleidooi: officieren, ongeacht rang, willen en durven borg te staan voor de kwaliteit van hun individuele militairen én hun eenheid om de eerste hoofdtaak van Defensie te kunnen uitvoeren.

Waar komen deze pleidooien vandaan? U (eindnoot 1) en ik weten: de landmacht verkeert anno 2017 in slechte staat. We hebben veel vacatures, worden geconfronteerd met een hoog irregulier verloop en een schrikbarend lage inzetbaarheid van hoofduitrustingsstukken. We zijn genoodzaakt vaak te werken met verouderde uitrusting en hebben gevaarlijk ingeteerd op onze munitie- en reservedelenvoorraden. De gevolgen voor het voortzettingsvermogen zijn pijnlijk en duidelijk. Opleidingen worden in een te laag tempo vernieuwd omdat onderwijsleermiddelen en ontwikkelcapaciteit ontbreken. Op die locaties waar VeVa-scholieren de beroepspraktijkvorming doorlopen en waar manschappen worden opgeleid, is geen op acceptabele wijze werkend internet beschikbaar (dit in schrille tegenstelling tot het Plein en Kalvermarktcomplex in Den Haag en de Kromhoutkazerne in Utrecht). E-learning-pakketten zijn onbruikbaar omdat de software om geluid af te spelen op MULAN-werkstations ontbreekt. Ook de gereedheid heeft te lijden. Eenheden van bataljons- en brigadegrootte zijn vaak onvoldoende getraind. Vele collega’s weten dat de operationele bouwstenen van de landmacht al jaren niet meer aan de eisen voldoen die gelden voor het predicaat ‘Operationeel Gereed’. De training van deze niveaus is vaak sluitpost geworden, niet in de laatste plaats als gevolg van overvolle en onevenwichtige jaarprogramma’s.

Het gaat dus niet goed met de landmacht. Wat betekent dat? Het militair vermogen van de landmacht staat op een naoorlogs dieptepunt. Je kunt ook zeggen dat de landmacht in de huidige staat niet als strijdmacht kan functioneren. De eerste hoofdtaak, ‘Bescherming van het eigen en het bondgenootschappelijk grondgebied, met inbegrip van het Koninkrijk in het Caribisch gebied’, kan in het landdomein feitelijk niet meer naar behoren worden uitgevoerd. Daarvoor ontbreken bataljons en brigades die met voortzettingsvermogen voor die taak kunnen worden ingezet.

Het betekent ook dat veel militairen hun werk niet meer goed kunnen doen. Velen raakt dit persoonlijk. De toewijding zit vaak diep. Vergelijk dit eens met bijvoorbeeld een orkest. Als professionele musici moeten werken met verouderde, slechte of niet werkende instrumenten en dat orkest bovendien weinig of gebrekkig repeteert, dan holt de kwaliteit achteruit. De muziek gaat tenenkrommend klinken, musici verliezen het vertrouwen en het orkest valt uiteen. Uiteindelijk is het orkest niet meer. Tot zover de vergelijking.

De toestand waarin de landmacht verkeert, is in de afgelopen jaren kennelijk geen beletsel geweest om militairen in te zetten, vaak in gebieden waar (levens-)gevaar dreigt. Goed uitgeruste en getrainde militairen zijn daar normaal mentaal en fysiek op berekend. Maar omdat het gerechtvaardigd is om ernstig bezorgd te zijn over uitrusting en mate van training, is het dan nog wel acceptabel riskante missies te aanvaarden?

Hoe is het zover gekomen? Vaak wordt verwezen naar de eindeloze, en uitzichtloze, jarenlange bezuinigingen op Defensie. Ik pleit ervoor een ander perspectief te omarmen: we mogen het niet gewoon gaan vinden dat kwantiteit belangrijker is dan kwaliteit. We mogen niet wennen aan slechte getraindheid en slechte uitrusting. We moeten af van het devies: vooral zo groot mogelijk blijven, vooral uitvoeren wat ons wordt gevraagd. Anders dreigen nog meer kortingen, bezuinigingen of misschien erger: gaat een ander (OPCO) er met het been vandoor en staan wij er slecht op.

Wat dan wel? Wat moeten we doen om het tij te keren? Mijn eerste pleidooi: officieren –ongeacht het niveau– stoppen met klagen over te weinig geld voor Defensie en stoppen met tijd en belastinggeld te gebruiken voor het beïnvloeden van de hoogte van het defensiebudget. Het is toch geen militaire aangelegenheid maar een politieke aangelegenheid om te beoordelen hoeveel geld er naar Defensie moet?! In een democratische rechtsstaat is het aan regering en parlement voorbehouden te beoordelen wie welk deel van de uitgavenkoek krijgt. Officieren zijn ervoor om daarbij eerlijk militair advies te geven: Met dit geld kan ik u zo veel kwalitatief hoogwaardige operationele capaciteit leveren. Krijg ik er geld bij, dan kan en zal ik u zo veel meer leveren. Krijg ik minder, kan en zal ik u zo veel minder leveren. Wat ik lever zal altijd kwalitatief hoogwaardig zijn, want het moet immers naar oorlogsgebieden uitzendbaar zijn. Daarvoor sta ik garant en daar kunt u op rekenen’.

Mijn tweede pleidooi: officieren, ongeacht rang, willen en durven borg te staan voor de kwaliteit van hun individuele militairen en hun eenheid om die eerste hoofdtaak te kunnen uitvoeren. Officieren staan garant voor gevechtskracht; staan er garant voor dat hun individuele militairen en eenheden de strijd aankunnen, met welke tegenstander dan ook. Zij zetten de tering naar de nering en maken naar hun (militaire of burger-) chef duidelijk dat taken en middelen in militaire eenheden in balans moeten zijn, op straffe van het geven van immorele opdrachten. Dat laatste mag voor geen enkele zichzelf respecterende militair ooit een aanvaardbare optie zijn.

Ik nodig u uit te reageren op dit artikel. Het gaat immers om de kwaliteit van onze Koninklijke Landmacht en de professionaliteit van ons allen.

Kolonel drs. L.J.M.H. Frusch

 

Ik nodig u uit te reageren op dit artikel. Het gaat immers om de kwaliteit van onze Koninklijke Landmacht en de professionaliteit van ons allen.

Eindnoot 1:

Hier staat ‘U’ omdat ik veronderstel dat ook de collega-officieren van luchtmacht, marine en marechaussee een goede indruk hebben van de staat van de landmacht, mede omdat we vaak nauw samenwerken.