Geen geld, geen Zwitsers
‘Het dragen der wapenen is bij den Zwitser een beroep, en van daar, dat hij bij elken Europeeschen monarch in dienst treedt, zo deze hem zijne toekomende soldij geeft’, aldus F.A. Stoett in Nederlandse spreekwoorden, uitdrukkingen en gezegden (1923). Toen bij de belegering van Milaan tijdens de Italiaanse oorlog in 1521 de Franse koning Frans I zijn Zwitserse huurlingen niet meer kon betalen, achtten deze zich ontslagen en vertrokken naar huis onder het zeggen: ‘Geen geld, geene Zwitsers’.
Nu was koning Frans I niet de enige Europese machthebber die vertrouwde op de mannen uit de Alpen, ook onze eigen Willem van Oranje kon niet buiten deze toenmalige flexwerkers die alleen bereid waren te vechten als ze daarvoor fatsoenlijk werden betaald. Door wie ze werden ingelijfd en waarover de strijd ging maakte ze niet veel uit. Maar als Willem onvoldoende geld kon lospeuteren bij de Hollandse kooplieden om zijn opstand tegen de Spaanse overheersing te financieren, en dat was nogal eens het geval, dan legden zijn manschappen subiet het werk neer of sloegen aan het muiten. De trouw, of liever gezegd het gebrek daaraan, van de troepen aan hun broodheer was dus een niet onbelangrijk minpuntje, zoals blijkt uit het feit dat, toen in 1581 het garnizoen bij Zwartsluis even geen geld had voor de soldij, de mannen overgingen tot het plunderen van de stad Zwolle.
Met de Eerste Wereldoorlog verdween het verschijnsel huurlingenlegers naar de achtergrond. Levée en masse deed zijn intrede, met op de achtergrond de gedachte dat de burgers die meer rechten kregen, daar ook verplichtingen tegenover kregen, zoals de strijd voor het vaderland toen dat voor de grote oorlog noodzakelijk was. De massale legers van dienstplichtigen bleven tot aan het einde van de Koude Oorlog in zwang bij de meeste krijgsmachten, links en rechts van het IJzeren Gordijn. In vrijwel alle landen, de VS en het VK voorop, werd de dienstplicht allengs afgeschaft en deden legers bestaande uit louter vrijwilligers hun intrede.
Het duurde niet lang na het vrijwel wereldwijd verdwijnen van de dienstplichtigen dat ook de huurlingenlegers terugkwamen van nooit weggeweest. Een berucht voorbeeld hiervan was het optreden van de Amerikaanse firma Blackwater tijdens de oorlog in Irak. Leden van deze ‘beveiligingsorganisatie’, die op het hoogtepunt van de oorlog evenveel werknemers in Irak telde als het Amerikaanse leger soldaten, doodden in 2007 nog zeventien Iraakse burgers in koelen bloede tijdens een vergeldingsoperatie. Om het hierdoor ontstane negatieve imago van het bedrijf wat op te poetsen werd het omgedoopt in Xe Services en later Academi. De ‘koning’ van dit huurlingenleger, de Amerikaan Erik Prince, die inmiddels zijn activiteiten naar Afrika had verplaatst, is na de verkiezing van Donald Trump als president teruggekeerd naar Washington om wederom zijn diensten in de frontlinie aan te bieden. Diensten die naar zijn zeggen tegen een aanmerkelijk goedkoper tarief uitgevoerd kunnen worden dan wat reguliere legers de belastingbetaler zouden kosten. De voordelen van een huurlingenleger zijn uiteraard ook in Moskou niet onopgemerkt gebleven. Bewapende bendes ‘vrijwilligers’ doken o.a. op in Tsjetsjenië en meer recent ook in de Donbas. Waar het in de VS nog om een legale activiteit gaat, is dat in Rusland echter niet het geval. Maar een almachtige president als Poetin heeft echter weinig zin om ‘patriotten’ die de wapens ter hand nemen voor een hem welgevallig doel ook maar een strobreed in de weg te leggen. Een voorstel om private militaire ondernemingen als het inmiddels tot bloei gekomen Russische bedrijf Wagner PMC te legaliseren werd in de Staats Doema weggestemd. Immers, legaliteit zou kunnen leiden tot meer transparantie en het nemen van verantwoordelijkheid. Voor de werknemers in de branche maakt dat niet veel uit: zolang in deze schimmige wereld mooie salarissen kunnen worden verdiend en ze worden gesteund door de Russische overheid is het wel goed; wel geld, dus wel Zwitsers. Alleen jammer dat er geen militaire onderscheidingen en dapperheidsmedailles kunnen worden verdiend. Zij zijn ten slotte geen militairen en waar zij optreden is immers geen sprake van een formele staat van oorlog.
Ook in Nederland werd met het opschorten van de dienstplicht de krijgsmacht omgevormd tot een vrijwilligersleger. Een niet onomstreden beslissing van de toenmalige bewindsman Relus ter Beek, en tegen het advies van de commissie Meijer die de regering zelf had ingesteld om haar daaromtrent te adviseren. Nu, vijfentwintig jaar later, kan gesteld worden dat deze operatie redelijk geslaagd is. De krijgsmacht heeft een aantal onontkoombare afslankoperaties doorstaan en heeft desondanks naar tevredenheid gefunctioneerd in uitzendgebieden als Irak, Afghanistan en Mali. Toch begint het huidige vrijwilligersmodel barsten en scheuren te vertonen. Door de nog steeds voortdurende verslechterende vulling van de operationele eenheden dreigt de krijgsmacht op niet al te lange termijn te bezwijken onder de vacaturedruk. Het opnieuw invoeren van de dienstplicht, zoals links en rechts weleens wordt geopperd, kan hier niets aan oplossen. Wie zou al die dienstplichtigen moeten opleiden, waar zouden ze ondergebracht moeten worden en met welk materieel zouden ze moeten oefenen, om maar eens wat te noemen. En de hoofdreden waarom zoveel mensen het militaire beroep vaarwel zeggen moet onderhand voor iedereen wel duidelijk zijn: de in vergelijking met de burgermaatschappij ondermaatse beloning. Tot op de dag vandaag lijkt het kabinet niet in staat om met een voor alle belanghebbenden acceptabele cao over de brug te komen. In meerdere nummers van dit blad is daar al het nodige over geschreven en het verschijnsel van mislukte cao-onderhandelingen doet zich in meerdere geledingen van de maatschappij helaas voor. Alleen is er nog een aspect waar de militairen op achterstand staan in vergelijking met hun civiele landgenoten. Dit werd onlangs nog eens benadrukt door Nick Zwaneveld MSc, consultant bij RE-liON BV. In zijn artikel [1], gepubliceerd op LinkedIn over het falen van de cao-onderhandelingen bij Defensie, stelt hij dat militairen het ultieme wapen in hun gereedschapskist missen om onwillige werkgevers onder druk te zetten: staken. Op zich logisch: militairen zijn nodig om ook in het uiterste geval het landsbelang te dienen en iedereen moet daarop kunnen vertrouwen. Het stakingsverbod voor militairen is in de wet vastgelegd; Nederland is een beschaafd land en onze militairen houden zich aan de wet. Maar daar moet dan wel wat tegenover staan en politici moeten zich dat realiseren door met een goed bod naar de onderhandelingstafel te komen. Enige urgentie daarbij is geboden, want de militairen zetten nu al massaal hun laatste overgebleven troef in: het stemmen met de voeten, ofwel ontslag nemen. De instroom van nieuw personeel stokt omdat jongeren Defensie al lang niet meer als aantrekkelijke werknemer beschouwen. Zij krijgen van vaders-militairen vaak al het advies te gaan studeren of een ander vak te kiezen, waar de betaling en de vooruitzichten beter geregeld zijn.
Maar misschien is het nog niet te laat om een catastrofe in de militaire organisatie af te wenden. Een fatsoenlijke cao zou daartoe een eerste stap kunnen zijn. Want die oude spreuk blijft actueel: Geen geld, geen Zwitsers. En trouwens, we zouden als Nederland toch ook niet moeten willen dat onze krijgsmacht als een soort vreemdelingenlegioen gevuld gaat worden en je aan de kazernepoort wordt begroet met: Qui je suis? Ik ben een Zwitser!
Eindnoot