Herijking 2020

In 2020 vindt de herijking plaats van de Defensienota 2018. Zoals al eerder aangegeven, is dit naar de mening van de NOV een juiste stap. Eerst en vooral nu: repareren. En daarna komen met een goede visie op de toekomst en het toevoegen en garanderen van de benodigde financiële middelen, de twee procent van Wales. Niet alleen met de mond belijden, maar daadwerkelijk toevoegen van de benodigde middelen. Allereerst de visie, de vuurtoren. Waar moet de krijgsmacht naartoe?

Ik merk dat binnen het militair discours de meningen vooral uiteenlopen over het verdelen van de middelen en de opleidings- en trainingstijd die benodigd zijn voor het vervullen van de eerste en tweede hoofdtaak. Hier ligt een fundamentele discrepantie. Moeten wij middelen, eenheden en dus opleidings- en trainingstijd specifiek toebedelen aan de hoofdtaken, dus aparte eenheden voor de diverse taken? Een tweede mogelijkheid is: kiezen wij uitsluitend voor één van de taken en laten wij de andere taak vallen? Of de derde mogelijkheid: in wezen de voortzetting van de huidige situatie, namelijk het stellen van prioriteiten in tijd, plaats en middelen. Eerst moeten deze vragen beantwoord worden voordat wij verder kunnen.

Mijn mening 

Er staan drie taken in de grondwet en wij zullen dus alle drie de taken moeten kunnen uitvoeren. Overigens is dit ook wat ik onze minister expliciet hoor zeggen. In mijn ogen is er geen ruimte om zelf te beslissen dat wij bepaalde taken maar niet gaan uitvoeren. Dat betekent dat wij expliciet de discussie moeten voeren hoe wij dit in het vat gaan gieten. Wij moeten ons realiseren en uitdragen dat dit leidt tot duivelse dilemma’s. Eerst dan kom je tot een eerlijk verhaal.

De volgende vraag die dan opdoemt is: ga je eenheden specifiek toewijzen en uitrusten voor één van de taken of niet? Wordt bijvoorbeeld een van de brigades specifiek bestemd voor het verdedigen van ons grondgebied en de andere voor het optreden tijdens missies? Dat is de vraag. Militaire middelen, maar vooral het opleiden en trainen van eenheden zijn zo duur, dat wij deze keuze bijna niet kunnen maken. Bovendien zou het v.w.b. opleiden en trainen tot twee verschillende krijgsmachten leiden. Zoals bijvoorbeeld patrouilleschepen bij de marine die alleen kunnen optreden als kustwacht en jachtvliegers die alleen geschikt zijn voor close air support (CAS). Bovendien heerst bij de landmacht al de opvatting dat eenheden in het kader van de verdediging van het nationaal en bondgenootschappelijk grondgebied zullen moeten optreden in gebieden die vele malen groter zijn dan tijdens de Koude Oorlog. Simpelweg door het feit dat er veel minder eenheden beschikbaar zijn. Militaire middelen zijn schaars en duur. Zelfs het Amerikaanse leger kan zich niet de luxe permitteren van speciaal toegeruste en opgeleide eenheden die bijvoorbeeld alleen bestemd zijn voor het uitvoeren van missies.

Een andere overweging is het niveau. De lagere niveaus zijn tijdens missies randvoorwaardelijk voor succes. Bij de eerste hoofdtaak zien wij dat de brigade – het laagste niveau van integratie van manoeuvre, gevechtssteun en logistiek – juist de drager van het gevecht is. Sensoren leveren de gegevens en op basis van deze gegevens worden de inlichtingen verkregen. De artillerie met zijn sensor to shooter capaciteit bepaalt in de deep en close battle de voorwaarden voor succes. Tijdens missies vormen de niveaus 1 (individu), 2 (groep) en 3 (peloton) de force multiplier. Bij een grootschalig conflict is dat voor Nederland de brigade.

Concluderend

De conclusie voor mij is dan ook dat wij moeten kiezen voor het model waarbij telkenmale prioriteiten worden gesteld. Wel moet er bewust gekozen worden voor opleiden en trainen en bij de aanschaf van middelen voor de eerste hoofdtaak. Hierdoor worden ook alle niveaus getraind en opgeleid.

Indien de politiek het mogelijk en nodig acht, worden wij uitgezonden in het kader van de tweede hoofdtaak. Zijn er echt specifieke missie gerelateerde eisen, dan wordt er aanvullend materieel aangeschaft. Maar het is evident dat dit grote problemen met zich meebrengt op het gebied van opleiding, training en onderhoud. Er zal een apart warfare centre moeten worden ingericht, dat zich met deze variant van oorlogsvoeren gaat bezighouden.

Op dit moment verliezen wij in hoog tempo onze kennis en kunde om in dit soort conflicten op te kunnen treden. De integrale aanpak staat mij hier als basisdoctrine voor ogen. In nauwe samenwerking met anderen, zoals Pax Christi en andere NGO’s, het Ministerie van Buitenlandse Zaken, politie, justitie en universiteiten zou de doctrinevorming en -bewaking kunnen plaatsvinden en bovendien richting kunnen worden gegeven aan het initiële plan van aanpak bij missies. Een unieke kenniscel die ook bij het samenstellen van de ‘Artikel 100 brief’ en bij de jaarlijkse evaluatie van de missie een prominente rol zou moeten spelen. Dit moet leiden tot eerlijke en haalbare opdrachten.

De eindconclusie is dat de krijgsmacht zich moet zich voorbereiden en uitgerust moet worden voor de eerste hoofdtaak, het grootschalig conflict. De patrouilleschepen van de marine zijn goed voor kustwachttaken, maar niet voor een marine die in het hoogste deel van het geweldsspectrum moet kunnen optreden. De Bushmaster is een prima voertuig tegen een IED-dreiging, maar niet tegen een tegenstander die bewapend is met grote aantallen antitankmiddelen. Opleiding en training op het niveau van de brigade is essentieel om in een grootschalig conflict te het gevecht te kunnen overwinnen.

Er is wel behoefte aan een extra kenniscentrum, een warfare centre op het gebied van de tweede hoofdtaak, het uitvoeren van missies. Prioriteiten stellen doet pijn. Een politieke beslissing om missies te gaan uitvoeren moet dan ook goed afgewogen worden en de pijnlijke consequenties hiervan moeten in alle eerlijkheid in beeld gebracht worden. Dat zou mijn vuurtoren zijn.

Bgen b.d. Ruud Vermeulen, voorzitter NOV