“Mijn verhaal hangt eigenlijk samen van toevalligheden”, begint Toine. “Nadat ik in Nederland de krijgsschool én daarna in Parijs de Franse krijgsschool had afgerond, werd ik de contactpersoon (ofwel liaison officier) tussen het Nederlandse ministerie en de Franse Joint Planningsstaf. Hierdoor ben ik gedurende drie jaar heel vaak in Afrika geweest en deed ervaring op die op dat moment niemand anders binnen de Nederlandse krijgsmacht had. Op een gegeven moment commandeerde ik het opleidingscentrum OTC Rij in Oirschot, toen ik gebeld werd dat er paniek was in Ivoorkust. Buitenlandse Zaken had iemand nodig die de Franse taal, de Franse planningssystematiek én Afrika kende. Niet lang hierna werd ik ingevlogen.”
Na onder andere een mislukte coup was het lange tijd onrustig in Ivoorkust. Toine werd in het geheim ingevlogen om in samenwerking met de Fransen een evacuatieplan te schrijven. Dit plan moest ervoor zorgen dat wanneer er oorlog zou uitbreken, de Nederlanders in Ivoorkust veilig werden geëvacueerd. Een plan dat korte tijd later succesvol is uitgevoerd door de Nederlandse commando’s. Hierdoor kwam Toine op de radar bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken, en met name ontwikkelingssamenwerking.
Ik moest me melden bij Minister van Ardenne. Ze vertelde me dat ik de komende tijd geen rapporten ging schrijven, maar haar ‘action man’ zou worden.
Niet veel later werd kabinet Balkenende II gevormd. Minister-president Balkenende had altijd de traditie om op de eerste dag van het nieuwe kabinet met alle minister op een zeiluitje te gaan. Het was tijdens dit uitje dat de Minister van Ontwikkelingssamenwerking, Agnes van Ardenne aan de Minister van Defensie, Henk Kamp vroeg naar Toine Beukering. “Zou ik deze kolonel even van je mogen lenen? Hij heeft zo’n goed werk gedaan in Ivoorkust, ik kan hem wel gebruiken.” Minister Kamp had nog nooit van de kolonel gehoord, en antwoordde derhalve “Natuurlijk!”.
“Ik moest me melden bij Minister van Ardenne. Ze vertelde me dat ik de komende tijd geen rapporten ging schrijven, maar haar ‘action man’ zou worden. Positief verbaast vroeg ik wat dat precies inhield, waarop zij antwoordde: “Jij weet vast alles van Burundi. Ga daar naartoe en zorg dat er vrede komt, geld speelt geen rol.” Nóg verbaasder dan dat ik een ogenblik daarvoor was, antwoordde ik “Ja natuurlijk Excellentie, ik ga meteen aan de slag.” Eerlijk gezegd wist ik helemaal niet veel van Burundi, behalve wat de nieuwskanalen daarover naar berichtten. Meteen nadat ik op mijn kantoor was belde ik direct de inlichtingendienst met de vraag om mij zoveel mogelijk informatie over Burundi te geven.’’ De situatie in Burundi op dat moment was als volgt: In theorie was er een wapenstilstand getekend tussen de rebellen (Hutu’s) en het leger (voornamelijk Tutsi’s). Echter, in de praktijk was het alsnog onrustig. Een Tutsi minderheid van ongeveer 20% regeerde een Hutu meerderheid van 80%, waardoor er veel ontevredenheid onder de bevolking was. Daarnaast waren er nog enkele kleine groepen rebellen die weigerden zich aan de wapenstilstand te houden. Daardoor waren er, voornamelijk op het platteland, nog regelmatig vuurgevechten.
“Ik kwam in 2003 aan in Bujumbura, vergezeld door een Nederlandse diplomaat. Er was geen ambassade, geen kantoor, eigenlijk alleen een honorair consul. Buitenlandse Zaken regelde een hotelkamertje en een auto voor me en daar moest ik het mee doen. Toen ik eenmaal aan de slag ging, zag ik dat de Tutsi’s, voornamelijk gevestigd in de stad , en nog zo’n 20.000 Hutu’s, gevestigd in de bergen, weigerden te ontwapenen. Ik vergelijk de politieke situatie altijd met een bokswedstrijd; twee vechters die al 15 ronden gevochten hebben en afgemat in de touwen hangen. Beiden te weerbarstig om op te geven, maar tegelijkertijd ook te uitgeput om nog te vechten.
Zo was de situatie al 6 maanden. Hoewel er een wapenstilstand was getekend, liepen de spanningen hoog op. De Hutu’s gevestigd in de bergen begonnen de omliggende dorpen lastig te vallen; ze verkrachtten vrouwen, stalen eten etc. Het was een kwestie van tijd voordat de spreekwoordelijke bom opnieuw ging barsten. Daarom ging ik meteen na mijn aankomst de gesprekken aan met de rebellenleiders en leger generaals, waaronder toenmalige president Domitien Ndayizeye en de huidige president Pierre Nkurunziza.
Het probleem werd me al snel duidelijk. Beide partijen weigerden hun wapens in te leveren, ze waren bang voor represailles van de ander. Ze vertrouwden elkaar niet; de wapens waren volgens beide partijen de enige manier waardoor ze hun bestaan konden verzekeren.”
Aanvankelijk wist ook kolonel Beukering niet goed wat hij met de situatie moest. Maar teruggaan naar minister van Ardenne zónder een plan was absoluut geen optie voor Toine.
Aanvankelijk werd ik door iedereen voor gek verklaard; gewapende integratie? Dat kan simpelweg nooit werken.
“Ik moest en zou met een plan bij de minister aankomen en na lang beraad kwam ik op een idee; gewapende integratie. Iets dat nog nooit eerder in de geschiedenis was gedaan. Aanvankelijk werd ik door iedereen voor gek verklaard; gewapende integratie? Dat kan simpelweg nooit werken. Er was één iemand die het niet meteen weg wimpelde, dat was minister van Ardenne. Zij vroeg aan mij: “Kolonel, denk je dat dit gaat werken?”. Ik antwoordde hierop “Ja. Daar moet je Afrika voor kennen.” Natuurlijk wist ik het ook niet 100% zeker, maar ik had goede hoop. Iets is beter dan niets.”
Het plan van kolonel Beukering was als volgt: Er werd een kamp opgezet, waarin een groep van 1000 rebellen en 1000 militairen samen een zesweeks programma doorliepen. Beide partijen mochten hun wapens meenemen. De kolonel zorgde ervoor dat het kamp van alle gemakken was voorzien. Ze konden drie keer per dag eten, elke dag een stuk vlees, douchen én iedereen kreeg bij binnenkomst dezelfde kleren; een sporttenue met een petje met daarop de naam van het kamp: Espoir.
“In 2004 werd kamp ‘Espoir’, ofwel ‘Hoop’ geopend door de ministers van Ardenne en Kamp. Naast hoop had ‘Espoir’ nog een tweede betekenis, namelijk (Equipe Spéciale Pour les Opérations Internationales dans la Reforme du secteur de la sécurité ). Voor ons was het natuurlijk ook even spannend, beide partijen met wapens op zak. Deze varieerden van AK-47s tot aan granaten met een plakbandje er om heen. Het mooie is dat er in de hele periode dat het kamp heeft bestaan geen enkel gewapend incident is geweest, niet één.
Wat ze deden in dit kamp? De meest simpele dingen, variërend van schrijven tot aan toneelspelen en zingen rond het kampvuur. Daarnaast lieten we ze elke dag veel sporten. Naast het feit dat dit sociaal gezien goed werkt, zorgt het er ook voor dat ze uitgeput zijn aan het einde van de dag. Op die manier hadden ze niet eens energie om te vechten, al zouden ze het willen. Doordat we beide partijen dezelfde kleding hadden gegeven, lieten we ze ook merken dat ze allemaal gelijk waren. In het kamp waren geen Hutu’s of Tutsi’s, maar enkel nog Burundezen.”
Kamp Espoir is een groot succes. Er zijn naar schatting zo’n 10.000 Burundezen door het kamp gegaan, waarna het kamp werd gesloten omdat mensen ervan overtuigd waren dat het sneller kon. Terwijl de VN troepen klaar stonden om in te grijpen, is er geen enkel gewapend incident geweest.
De werkzaamheden van Toine stopte niet nadat het kamp werd gesloten. Hij probeerde ook in het kader van de ontwikkelingssamenwerking de overheidsorganen te ondersteunen door ze te helpen met nieuwe apparatuur. Zo werden er bijvoorbeeld oude walkie-talkies en vrachtwagens verscheept naar Burundi.
“Op een gegeven moment werd ik in Nederland door de ontwikkelingssamenwerkers beschuldigd van ‘het verkopen van oude meuk’. Eerlijk gezegd, liet mij dit koud. Ik wist dat het daadwerkelijk bijdroeg aan de vrede aan stabiliteit in Burundi. Wel vond ik het jammer dat daardoor Defensie de schijn tegen had, ook goeie ideeën werden afgekeurd. Zo herinner me ik het moment dat ik samen met Minister van Ardenne naar de parade op de dag van de arbeid stonden te kijken. Er kwam een legereenheid langslopen, gekleed in uniformen die rechtstreeks van de Yankee-dump leken te komen.
In overleg met minister van Ardenne besloten we in Nederland het idee te pitchen om de op kleur afgekeurde Nederlandse baretten aan de Burundese militairen te geven. Wij mochten ze niet dragen vanwege de kleur en voor deze militairen zou dit van grote waarde zijn, het uniform is hun eer. Helaas werden we hard uitgelachen en hebben we dit pas jaren later kunnen uitvoeren.
Inmiddels is er zo’n 14 jaar ‘vrede’ in Burundi. Hiermee bedoel ik dat het relatief rustig is, de spanning die daar al die jaren heeft gehangen zal nooit volledig verdwijnen. Nu zijn er bijvoorbeeld weer schermutselingen rondom de 3e termijn van president Pierre Nkurunziza (ten tijde van de missie rebellenleider). Gelukkig staat dat in het niet, vergeleken met de situatie in het begin van de jaren 90.”