Ruud Vermeulen, voorzitter NOV

Op het moment dat ik dit stuk schrijf (red: november 2018) is het pensioenoverleg tussen vakbonden, werkgevers en overheid geklapt. De vraag is dan: waar ging het nu precies over? Ik zal hier proberen in hoofdlijnen aan te geven welke zaken er spelen. Het is goed om op een rij te zetten wat de belangen van de partijen zijn en welke emoties daardoor een rol spelen.

Het kabinet heeft, nadat het vorige kabinet Rutte vier jaar om de hete brij heeft heengedraaid, in dit regeerakkoord aangegeven dat zij dit als een van de speerpunten uit haar regeringsperiode ziet. Allereerst moest de SER het poldervoorstel leveren, dat is niet gelukt. Vervolgens had minister Koolmees de bal, maar ook hij kon hem niet op de stip leggen en uiteindelijk werd premier Rutte in stelling gebracht, eveneens zonder succes. Alles bij elkaar een gevoelige nederlaag voor zowel Rutte, Koolmees en het kabinet als geheel. En omdat dit een van de kroonjuwelen van deze coalitie is, een slechte opmaat naar de verkiezingen voor de Provinciale Staten op 20 maart 2019. Ook de vakbonden lopen grote risico’s. Er wordt al zeven jaar over dit onderwerp gesteggeld en zij zijn er klaar mee. De gepensioneerden vragen zich af wie het nog opneemt voor hun belangen. De pensioenen van deze groep worden al jaren niet meer geïndexeerd en gepensioneerden hebben te kampen met een negatieve ontwikkeling van hun koopkracht van 15%. Dit gaat de komende drie jaar oplopen tot meer dan 20%. De vakbonden vrezen daardoor een deel van hun aanhang te verliezen.

De werkgevers willen stabiele voorspelbare lasten. Dit is voor internationale ondernemingen zelfs een expliciete eis. Het risico dat achteraf alsnog pensioengaten gedicht moeten worden is voor ondernemingen een gruwel.

Jongeren zijn door alle negatieve berichtgeving bang dat al het pensioengeld verkwanseld is voordat zij er recht op kunnen laten gelden. De groep vanaf ongeveer 40 jaar vreest het gelag van de herziening van het pensioenstelsel te moeten gaan betalen.

Pensioenfondsen die geen kant op kunnen; terwijl enerzijds hun reserves eindeloos groeien worden zij er anderzijds door hun ‘leden’ op gewezen dat zij niet aan hun verplichtingen voldoen. Alleen maar negatieve emoties, dit terwijl iedereen zich realiseert dat wij praten over ongeveer het beste pensioenstelsel in de wereld. Het moet echt niet gekker worden. Maar waar gaat het nu eigenlijk over? Ik zal mij beperken tot de hoofdzaken.

De rekenrente

Het rendement op beleggingen levert over een periode van veertig jaar veel geld op. Je hoeft dus maar een beperkte premie te betalen om uiteindelijk een goed pensioen te hebben. Ons ABP heeft over de afgelopen twintig jaar, ondanks alle problemen en crisissen, een rendement van 7% behaald. De regering dwingt echter De Nederlandse Bank (DNB) te rekenen met 1,5%. Hierdoor moet er veel meer geld gespaard worden (hogere premies) om tot eenzelfde pensioen te komen dan wanneer met 4% (de historische rente) of met 7% (rendement ABP) zou worden gerekend. Dit is een van de redenen waarom onze pensioenreserves zo hoog zijn opgelopen; inmiddels 1.400 miljard euro en groeiend. Het overleg is het mede vastgelopen omdat de regering een onafhankelijke commissie wilde inschakelen om naar de rekenrente te laten kijken en de uiteindelijke beslissing hierover wilde neerleggen bij DNB en de regering. Iets dat ook in mijn ogen volstrekt onaanvaardbaar is. Juist door het beleid van regering en DNB zijn wij in de huidige problemen gekomen.

Dekkingsgraad

De dekkingsgraad geeft aan of het pensioenfonds, nu en in de toekomst, aan zijn verplichtingen kan voldoen. Maar, zoals in de vorige alinea al is uitgelegd, dit is afhankelijk van de rekenrente die wordt gehanteerd. Een procent rente- of rendementsverhoging levert 12% verhoging van de dekkingsgraad op. Hier zit de hevel. Als DNB en de regering degenen zijn die de rente vaststellen, dan blijft de dekkingsgraad een politiek instrument. Dit terwijl het door werknemers gespaard en uitgesteld loon is. Dit is unfair en tenminste verdacht. Wat wil men met deze reserves, is het begerig regeringsoog op deze reserves gevallen?

Buffers

Om te mogen indexeren moeten pensioenfondsen, in opdracht van de regering en gecontroleerd door DNB, buffers aanhouden boven een dekkingsgraad van 105%. De pensioenfondsen mogen pas beperkt gaan indexeren, dus koopkrachtverlies uitbetalen, als de dekkingsgraad boven de 110% is, en pas volledig indexeren als de dekkingsgraad boven de 130% uitvalt. Dit resultaat zal door vrijwel geen enkel fonds worden behaald bij deze lage rekenrente. Vandaar dat de pensioenreserves bij de fondsen steeds groter worden. Het geld voor indexering wordt verder opgepot. Bovendien waren deze buffers bedoeld om zekerheid te bieden. Al acht jaar is de boodschap dat de pensioenen niet langer gegarandeerd zijn. Ook door deze regeringsmaatregel stijgen de pensioenpotten bovenmatig.

Doorsneesystematiek

Op dit moment wordt door werknemers in de eerst fase van hun werkzame leven relatief meer bijgedragen dan in de tweede helft. Dat komt omdat het ingelegde geld gedurende een langere periode rendement oplevert. De pensioenpremies aan het begin van de looptijd kunnen dus lager zijn dan aan het einde van iemands werkzame leven. Voor wie bij hetzelfde fonds blijft maakt dit niet uit. Voor mensen die tijdens de looptijd van baan en daardoor van pensioenfonds wisselen is dit echter nadelig. Vandaar dat de regering naar een systematiek van degressieve opbouw wil. Maar de pensioeninleggers die nu 45 jaar zijn hebben in de eerste fase te veel betaald. En bij het onverkort doorvoeren zouden zij dus de dupe worden. Deze reparatie kost naar verwachting zestig miljard euro. De vraag is dan, wie gaat dit betalen? De regering wilde deze maatregel, maar neemt geen enkele verantwoordelijkheid voor de risico’s. Dat kan en mag niet in mijn ogen. De polder werkt alleen als je gezamenlijk de risico’s draagt.

AOW-leeftijd

De levensverwachting stijgt en er wordt geld gespaard voor een pensioen dat gemiddeld tijdens ongeveer 21 jaar tot uitbetaling komt. Als wij ouder worden, is er dus te weinig geld gespaard. Dus het is fair dat de AOW-leeftijd omhooggaat. Maar de regering trekt die leeftijd wel heel snel omhoog. Hierbij gaat het bij de begroting om enorme bedragen. Een verhoging van de AOW-leeftijd levert veel geld op. Dus het vertragen of stilzetten van die verhoging gaat ten koste van andere zaken. Het kabinet wil de beslissing hierover doorschuiven naar een volgend kabinet.

Zwaar werk

In aansluiting op het vorige punt, bij de discussie over de verhoging van de AOW-leeftijd ligt er een zwaartepunt op zwaar werk. Er is een boetebeding van 50% op vroegpensioenregelingen. Dus de uitkering wordt met 50% verhoogd. Bij onze UGM-uitkering heft de belastingdienst 50% over elke euro die bruto wordt uitbetaald. Maar de groep afkomstig uit zware beroepen haalt de verhoogde AOW-leeftijd niet. Bovendien zijn dit vaak groepen die al heel jong zijn gaan deelnemen aan het arbeidsproces. Hier moeten oplossingen voor gevonden worden; maar zonder stok, zoals een gewenst pensioenakkoord, gaat geen kabinet bewegen. Het kabinet heeft naar verluidt aangeboden om tot een versoepeling van de RVU (Regeling Vervroegde Uittreding) te komen.

ZZP’ers

De afgelopen jaren heeft er een ongekende flexibilisering van de arbeidsmarkt plaatsgevonden. Deels is hier niets mis mee. Echter, voor een ander deel zijn mensen gedwongen om dezelfde arbeid te leveren, maar dan tegen lagere kosten. Het grote voordeel voor de werkgevers is dat geen sociale premies voor arbeidsongeschiktheid, pensioenen etc. meer betaald worden. Dit is een ongewenste flexibilisering. Bovendien, wanneer deze ZZP’ers niet meer aan het arbeidsproces kunnen deelnemen, vallen ze vaak terug in de bijstand, of als ze de leeftijd hiervoor hebben, op de AOW. Om te kunnen leven hebben ze dan extra toeslagen nodig om rond te kunnen komen, zoals zorg- en huurtoeslag. Dat geld moet door de belastingbetaler worden opgebracht. Dit komt neer op het afschuiven van werkgeverslasten op de maatschappij. Dat moeten wij niet willen. ZZP’ers zouden in hun prijsstelling verplicht rekening moeten houden met arbeidsongeschiktheid en een klein pensioen om in elk geval niet op de sociale voorzieningen terug te moeten vallen. Op dit dossier is geen enkele voortgang geboekt.

De emoties zijn duidelijk en de belangen ook. De hoofdbestanddelen van de cocktail eveneens. Het gaat om heel veel geld. Bovendien zitten in het proces, zoals bij de omzetting naar degressieve opbouw, grote onzekerheden. Niemand kan met absolute zekerheid stellen dat de geschatte zestig miljard die dit gaat kosten ook zestig miljard blijft, en niet dertig of honderd miljard wordt, zoals eerder ook al was geraamd. Enorme onzekerheden dus. Maar wel onzekerheden die door het kabinet in het regeerakkoord zijn opgedragen.

De pensioendiscussie loopt al vanaf 2010. Het vorige kabinet heeft hierover al vier jaar gediscussieerd. In het regeerakkoord zijn opdrachten weggezet. En waar discussiëren wij over? Over uitgesteld loon van u en mij. Over een te hoge premie-inleg. Over een opgedragen systematiek van degressieve opbouw, waardoor de groep van veertig jaar en ouder zwaar getroffen kan worden in de pensioenopbouw. Men heeft al beslist over het niet indexeren en mogelijk zelfs korten van pensioenen. Er is nu al een achterstand bij de indexatie van 15% en deze kan nog versneld verder oplopen door de gunstige economische omstandigheden.

Pensioenen moet de inzet worden bij de komende verkiezingen: het is ons uitgesteld loon en daar moet je met je tengels vanaf blijven.
Jammer dat mijn laatste column van dit jaar zo negatief is. Desondanks wens ik u en de uwen een zalig kerstfeest en een fantastisch 2019.