Militaire mobiliteit: een Nederlandse prioriteit!?

Onder druk van de Amerikaanse regering, die doet beseffen dat de veiligheid van ons continent een volstrekt eigen verantwoordelijkheid is geworden, en de snel naderende Brexit, begint de EU zich nu militair (op) te richten. Het is evident dat een vernieuwde Duits-Franse as hierin een sleutelrol gaat spelen.

Vanuit strategisch perspectief is het nucleair vermogen van Frankrijk cruciaal voor Europa als potentiële wereldmacht. Duitsland begint een‘ lange mars’naar een volwaardige positie die recht doet aan haar economische status. Het politieke signaal is helder: onder invloed van de SPD wordt bondskanselier Merkel gedwongen om Europa prioriteit te geven en de komende jaren mee op sleeptouw te nemen.

Een belangrijke vraag is wat Nederland gaat doen voor een sterker Europa. Onze minister-president trapt publiekelijk nogal eens op de rem. Maar hij laat niet na om zich een warm voorstander van meer militaire samenwerking te tonen; mits dat niet leidt tot een ‘Europees leger’ en vooral als het bijdraagt aan de economische bedrijvigheid in ons land. De bewindspersonen bij Defensie hebben sinds hun aantreden weliswaar voorzichtig gemanoeuvreerd, maar hebben met de nieuwe defensienota nu toch duidelijk een koers ingezet. En guess what? Dit blijkt een pro-Europese koers te zijn! Zo wordt duidelijk dat Nederland zich gaat inzetten voor het regelen van militaire mobiliteit, opdat legers zich weer kunnen gaan ‘bewegen’ in Europa. Zonder twijfel is daar behoefte aan; en als Nederland het oppakt, móet het wel zeer belangrijk en uiterst urgent zijn.

Het nog door onze vorige minister van Defensie gekozen project is onderdeel van het zogenaamde PESCO-initiatief: Permanent Structured Cooperation. In december is deze vorm van samenwerking binnen de EU met veel tamtam wereldkundig gemaakt. Maar deze samenwerkingsvorm  staat al sinds 1992 in hetEuropees Verdrag (Treaty on the EU) en wel in artikel 42 lid 6. Tot voor kort was de constructie niet populair; ongetwijfeld vanwege het feitdat landen aan extra eisen moeten voldoen, hun onafhankelijkheid moeten opgeven en geacht worden transparantie te betrachten. Die dode letter is nu dus nieuw leven ingeblazen.

Bij ‘militaire mobiliteit’ denken ingewijden onmiddellijk aan het begrip strategische mobiliteit. Binnen de NAVO is dat één van de zeer zorgelijke terreinen: de meeste lidstaten hebben namelijk geen eigen vervoerscapaciteit om troepen snel over aanzienlijke afstanden te verplaatsen. Als Nederland een gemechaniseerd bataljon naar één van de Baltische staten wil over- brengen, moet er gigantisch veel geregeld en aangevraagd worden. Grote kans dat de bulk van het materieel, met een reactie- tijd van een à twee weken, alleen met grote vrachtvliegtuigen uit Oost-Europese lan-den kan worden vervoerd. Via het spoor of over de weg duurt het al gauw maanden. Afhankelijk van urgentie, beschikbaarheid en toewijzingsregels zou overigens ook de beperkte NAVO-capaciteit aan grote vrachtvliegtuigen kunnen worden aangewend.

Dus Nederland gaat het probleem van een groot tekort aan strategische vervoerscapaciteit voor haar eigen krijgsmacht en eventueel ook voor EU-bondgenoten oplossen? Oh nee, daar gaat het helemaal niet om! Het project ‘militaire mobiliteit’ richt zich op het verminderen van de juridische en bureaucratische regels, die het vervoer van militaire spullen binnen Europa hinderen. Denk aan het transport van wapens van het ene naar het andere land, waar de douane vandaag-de-dag een ware blokkade vormt. Er zijn fraaie voorbeelden van NAVO-oefeningen, waarbij de persoonlijke wapens bij de grens wer- den ingenomen en weken na de oefening pas weer werden vrijgegeven. We hebben het dan over de grens tussen bijvoorbeeld Duitsland enPolen, waar het civiele personen- en vrachtverkeer dankzij ‘Schengen’ al vele jaren vrijwel ongehinderd passeert; maar dat verdrag geldt dus niet voor militaire spullen!

Al met al is er binnen Europa op economisch gebied veel bereikt in de afgelopen decennia. De samenwerking op defensiegebied heeft echter geen prioriteit gehad. Zelfs met veel druk vanuit de NAVO, is er weinig gedaan om de structurele problemen op te lossen.Mooi natuurlijk dat daar nu aandacht voor is. En ook fijn dat Nederland zich opwerpt om het aan te pakken. Hier zijn ongetwijfeld de komende tijd veel slimme staffunctionarissen en juristen mee van destraat.

Rest nog slechts één issue: wie lost de praktische militaire problemen van mobiliteit en samenwerking op? Wanneer kan een Nederlandse eenheid van enige omvang en met zwaar materieel nu echt binnen enkele dagen over tweeduizend kilometer worden verplaatst en daarna goed samenwerken met haar Europese partners? Voor operationele samenwerking moeten we dan niet alleen hetzelfde soort materieel hebben, maar moet toch vooral de technische interoperabiliteit van communicatie-en informatiesystemen worden geregeld – tot op heden een nachtmerrie. Dit soort kwesties zijn niet uitgewerkt in de defensienota en de vraag is of de politieke en militaire leiding hier oog voor hebben. En vooral: is er voldoende pragmatisme voor aanpassing van het beleid, naast geld en capaciteit om de oplossingen te implementeren?

Ten tijde van het schrijven van deze Prik zag juist de nieuwe defensienota het licht. We hopen van harte dat deze de benodigde kentering teweeg brengt. Dat de door onze premier uitgedragen mentaliteit van ‘niet schrijven, maar doen’ vanaf nu geen loze kreet meer is. Dat er snel en ruim kan worden geïnvesteerd in de middelen die nodig zijn. En dat we dus niet op de volgende editie van de nota hoeven te wachten om al die praktische en oh zo urgente zaken-ookinEuropeesverband!-daadwerkelijk aan te pakken.

Redactie