Achterhaalde erfenis of blijvende waarde?
Auteur: lkol b.d. P. Dekkers

Inleiding

Een van de al van oudsher bestaande kenmerken van een defensieorganisatie is het stelsel van rangen en standen waarin de militairen zijn onderverdeeld. Niet alleen in Nederland, maar wereldwijd is vrijwel elke militaire populatie onderverdeeld in officieren, onderofficieren en manschappen. In sommige landen is er zelfs sprake van een dermate gesloten stelsel dat een vergelijking met het oude Indiase kastenstelsel zich opdringt. In vroeger eeuwen reflecteerden rangen en standen in onze regio de klassen- en standenmaatschappij van die tijd, waar het bijna vanzelfsprekend was dat een hoge rang in leger of marine voorbehouden was aan de adel. Grote militaire capaciteiten en talenten kwamen pas op de tweede plaats. Een eeuwenoud systeem dat in de tijden van ‘klassieke’ veldslagen tot aan onze huidige tijd ongetwijfeld van groot nut is geweest; het is moeilijk voor te stellen hoe bijvoorbeeld bij de massale legers uit beide wereldoorlogen sprake geweest zou kunnen zijn van effectieve commandovoering zonder het getrapte rangenstelsel, waardoor iedere meerdere een voor hem overzichtelijk deel van de legermacht onder zijn bevelen had.

De vraag rijst echter of in onze huidige tijd deze strakke hiërarchische organisatievorm met al zijn rangen en standen nog steeds de meest effectieve is. Het is voorstelbaar dat de zich razendsnel ontwikkelende omstandigheden, waarbij innovatie en verandering aan de orde van de dag zijn, beter af zouden kunnen zijn met een organisatievorm die beter is afgestemd op nieuwe specialismen en competenties. Ook zou het kunnen zijn dat een defensieorganisatie als de onze zich nu voor bepaalde categorieën militair specialisten beperkingen oplegt die beklemmend kunnen werken. Ik zal trachten nader op deze vraag in te gaan, door aan te geven waarom dit relevant is en enkele voorbeelden te geven, waarbij met enig out-of-the-box denken alternatieven denkbaar zijn.

Rangen en beloning

In oktober 2018 begon het overleg over de arbeidsvoorwaarden, het nieuwe loongebouw, toelages, bindingspremies en somscores. In het kader van de voorbereiding op dit overleg, bij zijn rondgang langs de velden door bgen b.d. Ruud Vermeulen, sprak deze als voorzitter van de NOV met vertegenwoordigers van een aantal categorieën specialistisch personeel. Er werd gesproken met leden van de special forces, artsen, vliegers en luchtverkeersleiders. Naast de soms geringe beloning voor mensen die ver van huis onder gevaarlijke omstandigheden hun voor Nederland belangrijke taak verrichten, was een van de knelpunten het verschil in salaris tussen militairen en burgers die exact dezelfde werkzaamheden verrichten, een verschil dat altijd in het nadeel van de militaire medewerker uitvalt. Een verschil dat des te meer tot uiting komt als beide categorieën op dezelfde locatie naast elkaar werkzaam zijn, zoals bijvoorbeeld bij de luchtverkeersleiding al het geval is. In bepaalde gevallen kunnen deze verschillen gecompenseerd worden door een gecompliceerd stelsel van toeslagen en soms ook bindingspremies. ‘De adaptieve krijgsmacht kent niet alleen lusten maar ook lasten’, aldus de voorzitter NOV in een van zijn bijdragen. Zoals vaker leidt een dergelijke systematiek weer tot lastige discussies achteraf: wel of niet in de pensioengrondslag, is er een afbouwregeling noodzakelijk en zo ja, met welke looptijd als rechthebbenden door promotie of wat voor reden dan ook in een andere functie terecht zouden komen? De discussie over de vliegertoelage die de militaire belangenorganisaties hebben gevoerd met opeenvolgende directeuren-generaal personeel (DGP) bij Defensie heeft meer dan twintig jaar geduurd voordat uiteindelijk een voor beide partijen aanvaardbaar akkoord werd bereikt.

Een voordeel van het geleidelijk opschorten van de militaire rangenstructuur zou zijn dat de historische koppeling tussen rangen, dienstjaren en beloning losgelaten kan worden. Mogelijk dat hierdoor een toekomstige impasse in cao-onderhandelingen doorbroken kan worden. Een historisch voorbeeld bestaat al. In de Noorse luchtmacht speelde zich tientallen jaren geleden een soortgelijk conflict af. De onderofficieren, met name de technici, voelden zich onderbetaald en een acceptabele oplossing was niet in zicht. Uiteindelijk werd een pragmatische oplossing gevonden: alle technici werden aangesteld in de rang van kapitein. Voor sommigen was het even wennen: een luitenant-vlieger die met zijn vliegtuig weggeholpen werd door een kapitein als crewchief. Maar het wende snel en het huidige systeem schijnt naar volle tevredenheid te functioneren, en niemand betreurde het verlies van de vertrouwde scheiding tussen de officiersmesses en de onderofficiersmesses. Ook dichter bij huis kan een dergelijk voorbeeld worden gevonden. Bij onze landmacht kende men het ‘Technisch Middenkader’. Hooggekwalificeerd onderhoudspersoneel voor geavanceerde wapensystemen als de Leopard 2 en de PRTL, monteurs in de rang van luitenant en kapitein. In de medische wereld ten slotte kennen we chirurgen in de rang van kolonel.

De vraag rijst echter of door het op deze wijze opschalen van een beperkt aantal categorieën personeel, alleen om dichter in de buurt van een ‘marktconform’ inkomen te geraken, geen ongewenste neveneffecten worden gecreëerd. Neveneffecten als jaloezie bij lager ingeschaalde medewerkers, zoals vaak het geval is ten opzichte van zogeheten zij-instromers, en een gebrek aan carrièrevooruitzichten voor de eenmalig in een hoge rang aangestelde specialistische medewerkers. En dit geldt niet alleen voor luchtverkeersleiders, vliegers en artsen, maar natuurlijk ook voor alle andere functies, zoals ICT-specialisten, waarvoor alleen dankzij een systeem van toelagen nog enigszins de concurrentie op de arbeidsmarkt kan worden aangegaan.

Naar een ‘plattere’ organisatievorm

Een van de erfenissen die we als defensieorganisatie met ons meedragen is het stelsel van rangen en standen in de militaire maatschappij. In de huidige situatie, met zich nog steeds verder ontwikkelende vormen en structuren van oorlog en vrede, met alle mogelijke hybride tussenvormen, zou wel eens bezien kunnen worden of het einde van de houdbaarheidsdatum van de huidige rangenstructuur in zicht komt. Om in deze veranderende wereld te kunnen meekomen zijn nieuwe specialismen en commandostructuren nodig; de benodigde expertise van bijvoorbeeld ICT-specialisten is moeilijk onder te brengen in een batterij, compagnie of squadron. Ook het inschalen in een salaris van deze mensen blijft een lastige: als adjudant, kapitein of kolonel? Om qua beloning enigszins bij te kunnen blijven zou een hoge of zeer hoge rang soms op zijn plaats zijn,

Platter, minder rangen

In het huidige stelsel kent de Nederlandse krijgsmacht ongeveer twintig verschillende rangen en standen: van matroos of soldaat III tot generaal of admiraal, die soms per krijgsmachtdeel ook nog qua naamgeving onderling kunnen verschillen, zoals de sergeant en de wachtmeester, of de kapitein en de ritmeester. Een onderhand wat archaïsch aandoend systeem van rangen en standen, die over een steeds kleiner wordend aantal militairen verdeeld moeten worden. Kleiner in aantal, maar dan wel met meer capaciteiten en een door allerlei omstandigheden, met name de sterk verbeterde scholing, hoger opleidingsniveau. Daardoor ontstaat dan weer een behoefte aan human resource specialisten die ervoor moeten waken dat de functiebeschrijvingen in overeenstemming zijn met de te bekleden rang. Ter vergelijking, de andere grote geüniformeerde macht in de Nederlandse maatschappij, de Nationale Politie, kent een personeelssterkte die bijna een derde groter is dan de gehele Nederlandse krijgsmacht, inclusief de KMar, maar heeft desondanks voldoende aan minder dan de helft van het aantal rangen dat de krijgsmacht kent. Onze landmacht is na het einde van de Koude Oorlog teruggegaan van drie divisies naar drie brigades; de luchtmacht van meer dan 200 F-16’s verdeeld over negen squadrons op vijf vliegbases naar niet veel meer dan een kleine vijftig jachtvliegtuigen op twee vliegbases. Desondanks zijn er kennelijk nog steeds vier generaals- en drie hoofdofficiersrangen nodig om dit uitgedunde geheel te managen.

En welk nut dient dat alles nu nog? Niet elke 21e-eeuwse militair hoeft door commanderende meerderen nog naar rechts te worden gericht of met bevelen zover te worden gebracht dat er voorwaarts bewogen gaat worden. Een groot deel van de huidige en toekomstige jongere militairen, zeker de hier eerdergenoemde specialisten, is beter opgeleid dan eerdere generaties en heeft meer affiniteit met de verworvenheden van de hedendaagse technologieën. Bedienaren van de meest geavanceerde wapensystemen kunnen vaak zelf wel bedenken wanneer en hoe er gehandeld moet worden om een optimaal resultaat te bereiken. Van de ‘oude’ soldaat werd niet veel meer verwacht dan dat hij de hem opgedragen bevelen nauwgezet uitvoerde; de huidige generatie weapon system operators is van een heel ander kaliber en kan eerder geïnformeerd zijn over de actuele situatie op de grond of in de lucht dan een C2-element. Vaak is een specialist met de hem ter beschikking staande sensoren beter in staat een plaatselijke situatie snel te beoordelen dan een hogergeplaatst commando in een ver verwijderd hoofkwartier of commandocentrum, al kan met de moderne ICT-structuur de commandopost ‘over de schouder’ van de soldaat of vlieger meekijken. Natuurlijk zullen er altijd verbanden, zoals bij de brigades, blijven bestaan waarin hiërarchische verhoudingen noodzakelijk zijn voor een effectieve aansturing van de eenheid, en rangen blijven hier zeker hun functie behouden. Uiteindelijk dwingt een toegekende rang en de daarbij horende uitmonstering het nodige gezag af.

De trend naar lean and mean zal zich echter in de toekomst voortzetten, zeker met in het achterhoofd de overgang naar onbemande wapensystemen of mogelijk zelfs de invoering van min of meer autonoom opererende systemen, ondersteund door geavanceerde algoritmes en artificial intelligence (AI).

Hoe verder?

Het zou wel eens nuttig kunnen zijn om het stelsel van rangen en standen aan een kritische beschouwing te onderwerpen. Waar het out-of-the-box-denken links en rechts wordt gepropageerd om innovatieve oplossingen voor oude problemen te vinden, lijkt een dergelijk initiatief hier ook van toepassing. Maar hoe zou zoiets dan concreet vorm kunnen krijgen? Zou het in een plattere organisatie nog nodig zijn om delen van de krijgsmacht met tien of meer gradaties aan meerderen aan te sturen?

Hoe zou het loslaten van de stringente rangenstructuur nog verder concreet vorm kunnen krijgen? Men zou bijvoorbeeld kunnen overwegen om voor een aantal specifieke functies de traditionele rangen te verlaten en over te stappen op een systeem van functiebenamingen. Dus niet meer een kapitein of majoor in de functie van verkeersleider, maar een Air Traffic Controller (ATC). Geen kapitein-vlieger in een F-35, maar een Aircrew Fast Jet (AFJ). Revolutionair? Wellicht, maar zeker geen echt nieuwe gedachtegang. De Britse Royal Air Force, opgericht in 1918, hanteert als sinds jaar en dag rangen met benamingen die meer op een functiebeschrijving lijken, zoals bijvoorbeeld squadron leader (maj) of wing commander (lkol). Onmogelijk? Misschien, maar ook in de doorgaans nogal behoudende academische wereld zijn inmiddels termen als bachelor en master inmiddels redelijk ingeburgerd geraakt ondanks eerdere protesten tegen deze verengelsing. Deze hebben langzamerhand buiten Nederland nietszeggende titels als doctorandus verdrongen. Het zou dus mogelijk kunnen zijn om geleidelijk van een aantal rangen en standen terug te komen en over te stappen op een systeem dat beter aansluit op de eisen die een hedendaagse, state of the art krijgsmacht stelt. Een krijgsmacht bovendien die zichzelf opnieuw wil uitvinden als adaptieve krijgsmacht.

Ten slotte

Het loslaten van de strakke koppeling tussen beklede rang en salaris zou het mogelijk maken om een loon naar functie uit te betalen, zonder daarbij een gecompliceerd stelsel van toeslagen en premies in stand te houden. Een stelsel dat vaak opening schept voor willekeur en kan leiden tot afgunst tussen werknemers. De krijgsmacht zou zodoende wellicht competitiever kunnen worden in de concurrentie met het bedrijfsleven.

Ook om de moderne krijgsmacht van de 21e eeuw adequaat van dienst te zijn met een effectieve organisatievorm om aan de eisen, die nieuwe wapensystemen stellen, te voldoen kan het nuttig zijn de traditionele ‘rangenmaatschappij’ aan een kritische discussie te onderwerpen.

Dit artikel is zeker niet bedoeld als aanbeveling om het vertrouwde systeem van rangen en standen met een big bang overboord te gooien. Wel om eens over na te denken, en eventueel een discussie te beginnen of dit systeem in de huidige en toekomstige krijgsmacht nog steeds voldoet.