Vliegvelden in oorlogstijd

Luitenant-kolonel b.d. P.F.H.N. Dekkers

Titel
Vliegvelden in oorlogstijd
Subtitel
Nederlandse vliegvelden tijdens bezetting en bevrijding 1940 - 1945
Auteurs
Peter Grimm, Erwin van Loo & Rolf de Winter
Prijs
45,00
ISBN
9789058756268
Uitgeverij
Boom uitgevers, Amsterdam,

Toen de Koninklijke Luchtmacht (KLu) op 21 november 1984 met een rondje Nederland afscheid nam van de vijf laatst overgebleven F-104G Starfighters, voerde de route over veertien Nederlandse vliegvelden, waarvan een tiental behoorde tot de inventaris van de KLu. Voor de huidige generatie vliegers een bijna astronomisch hoog aantal, in aanmerking nemende dat in de jaren na het einde van de Koude Oorlog al zes van deze bases zijn gesloten. Toch doet dit aantal nog miniem aan in vergelijking met het aantal, meer dan 35, vliegvelden waarover de Luftwaffe en na 1944 de geallieerde luchtmachten Royal Air Force (RAF) en US Army Air Forces (USAAF) in Nederland over konden beschikken. Alleen al het aantal vliegvelden dat de Luftwaffe in gebruik nam of liet aanleggen, geeft aan hoe verbeten de strijd om het Nederlandse luchtruim werd gevoerd en het grote belang dat de Duitsers hechtten aan het in een zo vroeg mogelijk stadium bestrijden van geallieerde bommenwerpers die op weg waren naar het Derde Rijk. Wat dat aangaat vormde Nederland de frontlijn voor de nazi’s. Dit boek beschrijft al deze installaties in detail, op een prettig leesbare wijze en is rijk geïllustreerd. Het schetst een historisch verantwoord beeld van de luchtvaart infrastructuur die de Duitsers en de geallieerden daarbij ten dienste stond.

Naast een gedetailleerde blik op alle door de Duitsers gebruikte en aangelegde vliegvelden geeft het boek ook een inkijkje in andere aspecten van de Luftwaffe in de Tweede Wereldoorlog: de organisatiestructuur, de logistiek, de Seenotdienst (de SAR zouden wij nu zeggen), de gezondheidszorg en de rol van de Nederlanders die de bezetters vrijwillig of daartoe gedwongen terzijde stonden. Ronduit fascinerend om over te lezen is de inventiviteit die de Duitsers op bepaalde gebieden, zoals bijvoorbeeld camouflage, aan de dag legden.

De Luftwaffe probeerde haar vliegvelden zoveel mogelijk te laten opgaan in het landschap en gebouwen als hangaars, onderkomens e.d. werden zoveel mogelijk gebouwd in de stijl van omringende boerderijen. Zelfs ‘nepkoeien’ werden ingezet om een agrarische uitstraling te realiseren. Waar dat onvermijdelijk was, zoals een opstelplaats voor vliegtuigen in de buurt van de startbaan, werd gebruik gemaakt van nepvliegtuigen om de vijand op een dwaalspoor te brengen. Om zoveel mogelijk zeker te stellen dat een vliegveld na een luchtaanval niet helemaal onbruikbaar zou zijn bouwde men als regel drie start- en landingsbanen. Al deze Duitse invloeden waren na de oorlog nog geruime tijd zichtbaar op de vliegbases die na de oorlog door de Nederlandse luchtmacht in gebruik werden genomen. Op Volkel bijvoorbeeld was tot ver na de oorlog nog de term ‘oude Duitser’ in gebruik bij de verkeersleiding evenals een oude Duitse hangaar als trainingslocatie van het bewapeningssquadron. In totaal heeft de Luftwaffe het voor die tijd gigantische bedrag van 600 miljoen gulden besteed aan het aanleggen en gebruiken van vliegvelden in Nederland. Veel Nederlanders hebben hier overigens goed aan verdiend. Maar ook duizenden landgenoten hebben min of meer gedwongen hun bijdrage moeten leveren aan de Duitse oorlogsinspanning. Zo waren er bij de aanleg van Fliegerhorst Volkel door de Duitsers vanaf oktober 1940 maar liefst 4300 arbeiders aan het werk gezet en werden er naast het stelsel van drie banen ook nog eens 43 hangaars gebouwd, gevolgd door legeringsgebouwen, schuilbunkers, verkeerstorens en alles wat nog meer nodig is om een vliegbasis te kunnen laten functioneren. Het merendeel hiervan werd overigens in de loop van de oorlog verwoest of zwaar beschadigd. De als enige overgebleven hangaar (nog steeds Hangar 1 genaamd) heeft nu de status van rijksmonument. Na de bevrijding van Zuid-Nederland namen de geallieerden de op de Duitsers veroverde infrastructuur in gebruik, en bouwden en passant nog enkele andere bases, zoals bijvoorbeeld de nabij Nistelrode gelegen basis B-88 (Heesch). De meeste van deze faciliteiten werden kort na de oorlog weer buiten bedrijf gesteld, soms zelfs hals over kop, waarna de oorspronkelijke eigenaren hun grond terugkregen. Toch waren de contouren van Heesch tot ver in de jaren tachtig nog steeds goed zichtbaar vanaf de openbare weg.

Al deze wetenswaardigheden en nog veel meer zijn op een ordelijke en boeiende wijze opgenomen in dit standaardwerk. Met het lezen, vooral over de activiteiten van de Luftwaffe in oorlogstijd in Nederland, gaat voor de liefhebber van dit genre historische literatuur, zoals uw recensent, een wereld open. De honderden foto’s waarmee de verhalen worden geïllustreerd versterken dit gevoel alleen nog maar; gefundenes Fressen om in de terminologie van de gebruiker van eertijds te spreken.