Hoeveel beroepsvereniging en hoeveel bond?
Werkgroep Defensiebeleid en Krijgsmacht
Voor je verdere ontwikkeling was en is het goed om ook in ‘Den Haag’ te werken. Zeker als je in aanmerking wilt komen voor ‘naasthogere’ functies. De meesten van ons valt die eer de eerste keer te beurt in de rang van majoor. Je denkt dan al het een en ander te hebben meegemaakt, maar komt er snel achter dat er in die regio anders gedacht en gecommuniceerd wordt. Even naar iemand toelopen om iets te regelen is wel aardig voor de onderlinge verstandhouding, maar echt geregeld wordt er niks. Voor het minste of geringste mag je iets ‘op papier zetten’, een notitie maken of met enig geluk een stafstudie schrijven. Waar je vroeger snel een plan bedacht en aan de slag ging, leer je het probleem omschrijven, te beschouwen, voor- en nadelen te verzinnen, conclusies te trekken en aanbevelingen te doen.
In diezelfde stijl ging en gaat het met het aanpassen van de organisatie. Bij een uitbreiding van de afdeling met enkele functies leek het destijds mijn afdelingshoofd goed voor mijn algemene ontwikkeling om een reorganisatieplan te maken en uit te voeren. De eerste gedachte was dat het niet zo moeilijk kon zijn. Die droom duurde kort. Snel maakte ik kennis een zogenaamde ‘SG-aanwijzing’ met een nauwkeurig omschreven procedure, vergelijkbaar met de huidige Uitvoeringsregeling Reorganisaties Defensie (URD). Er stonden heel begrijpelijke stappen in, maar je moest alles omschrijven. Waarom die paar functies nodig waren, die iedereen al wilde hebben en onder andere allerlei functieomschrijvingen. Toen nog erg in detail. Dat was nog op te lossen met enig ‘knippen en plakken’. Maar waar ik mij vooral op verkeek was de afstemming met de bonden. Als een soort goudenmedaillewinnaar Esmee Visser ging ik naar de eerste bespreking. Het was mij al opgevallen dat ‘mijn kolonel’ zich enorm goed had ingelezen en zelfs nerveus was. Het eigenlijke gesprek met de vertegenwoordigers van de bonden voor wie het dagelijks werk was en die de procedures tot achter de komma bleken te kennen, verliep vriendelijk. Maar tot mijn verbazing bleken enkele zaken volgens deze ‘rechters’ nog niet geheel te voldoen aan de voorschriften. Waar ik dacht dat even snel aan te vullen, hielp mijn kolonel mij uit de droom. Dat zou pas bij een volgende ronde weer beoordeeld worden. Verder had hij de indruk dat er geen bezwaar tegen ons plan was, maar het werd tegengehouden vanwege onenigheid over een ander plan. Bij de volgende bespreking, weken later, werd het plan vrij simpel door ‘de bonden’ goedgekeurd en kon eindelijk begonnen worden met de uitbreiding met enkele functies.
Waarom dit verhaal? De GOV-werkgroep Defensiebeleid en Krijgsmacht (D&K) oriënteert zich regelmatig bij verschillende defensieonderdelen. Hoe gaat het? Veel vacatures? Al iets te merken van de adaptieve krijgsmacht? Groeit de organisatie al zoals beloofd?
De antwoorden variëren. Zeggen dat je adaptief wilt worden, is nog niet zo eenvoudig inhoud gegeven. De werkvloer werkt voorlopig nog door met oude regelingen. Zo ook de URD. Het valt op dat er nog steeds met vrees over wordt gesproken. De uitbreiding, de groei is snel bedacht, maar daarna moet alles nog door de URD-molen met de daarbij behorende gesprekken met de bonden.
… een soort tijgers,
die niet echt bezig zijn met vernieuwing en verbetering van de organisatie …
Daarbij ontstaat het beeld van een soort tijgers, die niet echt bezig zijn met vernieuwing en verbetering van de organisatie, maar meer met de procedure. Dat geeft hun een zekere macht. Eigenlijk het voornaamste machtsmiddel dat de bonden hebben. De gesprekspartners maken een berustende indruk. Het zijn aan de andere kant wel
de bonden geweest, die de arbeidsvoorwaarden hebben aangepast aan de tijd. Daar deed ‘Defensie’ weer niet zo flexibel. Maar als commandant of afdelingshoofd met nieuwe ideeën schiet het niet echt op. Even snel iets regelen, iets snel opzetten en uitvoeren is er nog steeds niet bij. Hoe adaptief wil je zijn? Sommige gesprekspartners hopen op een vereenvoudigd URD met minder stappen en afstemming. Met weinig hoop en enige frustratie worden dan de bonden genoemd als mogelijke showstoppers.
D&K richt zich voornamelijk op de GOV-doelstellingen die de beroepsverenigingskenmerken afdekken. Tegelijkertijd worden wij gezien als onderdeel van een vereniging die zich als bond hard maakt voor de arbeidsvoorwaarden en daarvoor bereid is de reorganisatieplannen te vertragen. Niet iedereen, ook niet al onze leden, wordt daar blij van. Is er geen andere benadering van deze bondsactiviteiten mogelijk zonder de output van de krijgsmacht te frustreren? Kan er niet in afstemming met de andere bonden een modus worden gevonden zonder blokkering van de lang gewenste reparatie van onze gevechtskracht? Of blijft adaptiviteit een mooi woord, net als ooit ‘anders denken, anders doen’, een soortgelijk motto uit de vorige eeuw?
Hoeveel bond wilt u?
Wat vindt u? Dat ook deze medaille twee kanten heeft bleek al uit de eerste reacties op mijn vragen. De GOV-deskundigen op het gebied van het georganiseerd overleg zullen in de volgende Carré hun kant van de zaak belichten. Maar wat vindt u ervan? Wij zijn benieuwd naar uw ideeën.