Boekinformatie 

Titel: Kapitein Raymond Westerling en de Zuid-Celebes-affaire (1946-1947)

Subtitel: Mythe en werkelijkheid

Auteur: Mr. Bauke Geersing

Prijs: € 29,95

ISBN: 978 946 338 7651

Boekinfo: 508 pagina’s, paper back; publicatiedatum 21-11-2019

Uitgeverij: Aspect B.V.

Recensent: kol b.d. A. Kruize

De voorkant van het boek

Inleiding 

Over de geschiedenis van Nederlands-Indië van 1945 tot 1950, de zogenaamde dekolonisatieperiode, is al veel geschreven. En sinds 2 december 2016 staat die geschiedenis opnieuw volop in de belangstelling. Op die dag stuurden de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie en de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een brief aan de Tweede Kamer (kamerstuk 26049-82) waarin werd aangekondigd dat een breed opgezet onderzoek zou volgen naar de context van het geweldsgebruik tijdens de periode van de dekolonisatie. De aanleiding voor dit onderzoek was met name de dissertatie van de Zwitserse historicus Rémy Limpach over het gebruik van geweld door Nederlandse militairen in die periode in Nederlands-Indië. De Nederlandse versie van de studie van Limpach is het boek De brandende kampongs van generaal Spoor (2016). Het boek trok zeer veel aandacht en minister Koenders (Buitenlandse Zaken) werd over dit boek indringend door de media aan de tand gevoeld. Mede onder druk van de grote media-aandacht besloot het kabinet om een meerjarenonderzoek mogelijk te maken door in de financiering ervan substantieel bij te dragen. Aan het onderzoek, dat eind 2021 gereed moet zijn, wordt gewerkt door een drietal instituten: het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land en Volkenkunde (KITLV), het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH) en het Nederlands Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies (NIOD). Sinds de start van het onderzoek op 1 september 2017 wordt vanuit verschillende hoeken kritiek geuit op het onderzoek. Zo  stuurde de Federatie Indische Nederlanders op 14 juni 2019 een open brief aan de onderzoekscommissie waarin ernstige zorgen worden geuit over de eenzijdige benadering bij het onderzoek. Die benadering zal volgens de federatie leiden tot een maatschappelijk wenselijke conclusie waarin uitsluitend plaats lijkt voor Indonesisch slachtofferschap, terwijl Nederlands leed wordt gebagatelliseerd. Het dagblad Trouw reageerde vervolgens op 20 juni 2019 met een artikel onder de kop ‘Het onderzoek naar de dekolonisatie van Nederlands-Indië veroorzaakt al sinds de start onrust’.

Het is tegen deze achtergrond dat de publicatie van het boek van mr. Bauke Geersing, Kapitein Raymond Westerling en de Zuid-Celebes-affaire (1946-1947). Mythe en werkelijkheid moet worden gezien.

De schrijver, mr. Bauke Geersing

De schrijver 

Mr. Bauke Geersing (1944) volgde na de middelbare school de opleiding tot officier aan de Koninklijke Militaire Academie die hij in 1966 afrondde. Hij diende vervolgens vier jaar als officier bij de bij de pantserinfanterie.

In 1972 studeerde hij af aan de faculteit rechtsgeleerdheid van de Rijksuniversiteit Groningen. Daarna was hij tien jaar wetenschappelijk
(hoofd-)medewerker ondernemingsrecht aan die faculteit. Hij publiceerde diverse artikelen en boeken op het terrein van medezeggenschaps- en ondernemingsrecht en was adviseur van ondernemingsraden van (grote) ondernemingen: DAF, Heineken, KLM, Philips e.a.

Van 1982 tot 1992 was hij hoofd juridische zaken van de NOS/juridisch adviseur publieke omroep. Van 1992 tot 2000 was hij directeur van de NOS en verantwoordelijk voor strategie, financieel en sociaal beleid, het rechtenbeleid en internationale zaken.

Na 2000 was hij enkele jaren adviseur van de raad van bestuur van de publieke omroep en daarna directeur van Geersing Consultancy B.V. Hij vervulde verscheidene commissariaten, onder meer bij de KLM van 1986 – 2007.

Bauke Geersing studeert vanaf 2007 geschiedenis met speciale aandacht voor Nederlands-Indië, in het bijzonder de periode 1945 – 1950.

Het boek 

De titel van het boek laat zien dat het primair over een persoon gaat, kapitein Westerling, dat het gebied beperkt is tot Zuid-Celebes en dat het een relatief korte periode betreft. Die periode wordt in het begin van het boek verder geconcretiseerd: 5 december 1946 t/m 4 maart 1947. Maar in die korte periode is door het optreden van kapitein Westerling op Zuid-Celebes ontzettend veel gebeurd, waarna er bijzonder veel over is onderzocht en geschreven.

Wat Geersing met zijn boek wil bereiken is het scheiden van mythe en werkelijkheid. Naar zijn mening wordt in veel gevallen de geschiedenis niet juist geschreven, zelfs niet door gerenommeerde schrijvers/historici. Vooringenomen ideologische en politieke standpunten, eenzijdige benadering en het toetsen van gebeurtenissen van toen aan de normen van vandaag geven volgens Geersing een onjuiste kleur aan de geschiedschrijving. Er is daardoor sprake van onzuivere beïnvloeding van het grote publiek.

De schrijver zegt daarover: ‘Volgens mij is het niet de taak van een historicus morele of politieke oordelen te formuleren. Een historicus dient op grond van de feiten, een controleerbare analyse en op basis van de waarschijnlijkheidsleer conclusies te trekken en zo de geschiedenis in kaart te brengen’ (pagina 280).

Het boek is een zeer uitgebreid onderzoek naar de gebeurtenissen op Zuid-Celebes tijdens de aangegeven periode, waarbij het doen en laten van Westerling en het Depot Speciale Troepen centraal staan. In het eerste hoofdstuk geeft Geersing uitleg over het onderzoeksmodel dat hij heeft ontwikkeld om – zoals door de historicus Zamoyski werd geformuleerd – ‘onhistorische kletskoek’ te voorkomen. Met zijn zeven-punten-model wil de schrijver een ‘objectieve, rechtvaardige en evenwichtige beschrijving’ maken van de geschiedenis. Het is de opvatting van de historicus Tony Judt over de kerntaak van een historicus die leidend is voor Geersing: ‘Only the historian, with the austere passion for facts, proof and evidence, which are central to his vocation, can effectively guard’.

In het tweede hoofdstuk volgt een beschrijving en analyse van de relevante feiten, de historische context en hetgeen zich heeft afgespeeld in de periode december 1946 – maart 1947. De periode wordt chronologisch in beeld gebracht.

De in hoofdstuk II geschetste historische werkelijkheid wordt in hoofdstuk III vergeleken met hetgeen veel historici en andere publicisten over dezelfde periode hebben geschreven. In dit hoofdstuk vindt dus de confrontatie plaats tussen de bevindingen van Geersing en die van anderen. Het zijn vaak zeer uitgebreide en gedetailleerde verhandelingen waarbij per schrijver/publicatie systematisch en chronologisch de gebeurtenissen worden besproken. En hier toont Geersing aan hoe in een aantal situaties de geschiedenis onjuist wordt weergegeven doordat feiten onjuist worden vermeld of weggelaten, hoe feiten worden gekleurd met een eigen (morele of politieke) mening van de schrijver of hoe de context waarin het feit geplaatst moet worden, wordt genegeerd. Overigens is het niet zo dat Geersing de door hem aangehaalde schrijvers alleen maar bekritiseert; daar waar in zijn ogen andere schrijvers goed onderzoekswerk hebben gedaan, vermeldt hij dat ook. Maar het aantal gevallen van onzuivere geschiedschrijving is groot, ook onder als gerenommeerd bekend staande schrijvers als Limpach, IIzereef (De Zuid-Celebes-affaire. Kapitein Westerling en de standrechtelijke executies (1984)) en De Moor (Generaal Spoor. Triomf en tragiek van een legercommandant (2011)). De lezer zal herhaaldelijk dezelfde opmerkingen (kwalificaties) van de schrijver onder ogen krijgen. Dat wordt veroorzaakt door de systematische en chronologische aanpak. Elke keer dat een vermeende onjuistheid wordt geconstateerd, wordt die vermeld. Die werkwijze toont het structurele karakter aan van de onjuiste geschiedschrijving in een aantal gevallen. Daarbij komt dat bepaalde schrijvers werken van andere schrijvers als vertrekpunt nemen. Die schrijvers maken dan dezelfde fout als hun voorbeeld en ook dat wordt door de auteur opgemerkt.

Geersing is vaak hard in zijn oordeel, hij noemt man en paard. Dat is gewaagd. Maar door zijn gedegen en systematische aanpak en het raadplegen van zeer veel bronnen, weet hij – vaak in tegenstelling tot andere schrijvers – zijn conclusie te onderbouwen en daardoor staat hij sterk in de discussie. Dat betekent overigens niet dat in het boek bepaalde gebeurtenissen worden goedgepraat. Ook waar fouten zijn gemaakt, wordt dit vermeld.

Na het behandelen van de werken van individuele schrijvers, volgt in hoofdstuk IV een nadere analyse en een verklaring van de verschillen tussen de bevindingen uit de beide voorgaande hoofdstukken. Daarbij wordt ook het verschil in de beeldvorming over Westerling besproken. In Hoofdstuk V worden dan de samenvatting en conclusies gepresenteerd.

En dan bevat het boek nog twee zogenaamde annexhoofdstukken, waarin respectievelijk het onderwerp guerrilla/contraguerrilla en de juridische aspecten uiteen worden gezet. Voor de lezer die niet bekend is met deze onderwerpen beveelt de schrijver aan de twee annexhoofdstukken als eerste te lezen.

De lezer zal over het nodige doorzettingsvermogen moeten beschikken om het boek uit te lezen. En het is aan diezelfde lezer om te bepalen of hij de standpunten van Geersing onderschrijft. In veel gevallen maakt de schrijver zonder twijfel duidelijk waar anderen de fout in zijn gegaan bij het optekenen van de geschiedenis. En waar het ‘bewijs’ door de lezer niet als onomstotelijk wordt gezien, is het op z’n zachtst aannemelijk. En dat zet minimaal vraagtekens bij veel andere publicaties over de beladen geschiedenis van Nederlands-Indië, met name tijdens de Zuid-Celebes-affaire in de periode december 1946 – maart 1947 en het optreden van kapitein Westerling daarbij.

Voor wie serieus geïnteresseerd is in de geschiedenis van die periode, en zich daarover een weloverwogen oordeel wil vormen, is het boek van Geersing een must read.